357
13 APRIL 1972
De heer SEVERENS: Ik wil nog enkele korte opmerkingen van
algemene aard maken.
Het is duidelijk geworden dat, zij het op^verschillende niveaus,
zowel de Enka-problemen als de ontwikkelingsproblematiek duide
lijke overeenkomsten vertonen. Mevrouw van Nes heeft daar duide
lijke opmerkingen over gemaakt en één van de eerste conclusies is
dat er in beide gevallen sprake is van een onaanvaardbare machts
concentratie. Door beide zaken wordt ook duidelijk dat in ons maat
schappijsysteem het economisch denken bijzonder duidelijk domineert
en dat het in vrij sterke mate onze maatschappelijke verhoudingen
en relaties bepaalt.
In beide situaties blijkt ook dat het recht op zelfbeheer en zelf
beschikkingsrecht onvoldoende aan bod komen. Daarmee wil ik met
een ingaan op de opmerkingen van enkele sprekers die dit voorstel
gevaarlijk hebben genoemd. Het voorstel is ook quasi-progressief
genoemd en ook heeft men aangevoerd dat dit probleem niet tot de
competentie van de raad behoort. Door verschillende sprekers is erop
gewezen dat deze zaak op landelijk of zelfs internationaal niveau
thuishoort. Hier ligt één van de grote moeilijkheden. Het mobiliseren
van de publieke opinie voor de arme landen is een zaak van lange
adem. Het betekent in feite een bezinning op de eigen positie.
Daarom is juist een uitspraak van de raad belangrijk, want zo'n
uitspraak kan repercussies hebben naar de burgerij. Van de burgerij
mag ten aanzien van deze problematiek mondigheid en stelling-
nemen worden gevraagd. Het gaat hier om een bijzonder gecom
pliceerde problematiek.
Door verschillende sprekers is erop gewezen dat consequentie van
deze suikerpolitiek kan inhouden dat de eigen industrie te lijden
heeft. Ik heb erop gewezen dat dit geenszins de bedoeling is. Mocht
blijken dat dit produkt in de ontwikkelingslanden goedkoper kan wor
den geproduceerd, dan zal hier tijdig een herstructureringsbeleid moeten
worden aangevat. De problemen op het gebied van de werkgelegenheid
en de economische nadelen hiervan zouden gezamenlijk moeten wor
den gedragen. Wij zijn dus ook van mening dat deze omschakeling
niet ten koste van de eigen industrie moet gaan.
De heer VAN OS: Ik wil de zaak graag wat relativeren. Er worden
dikke woorden gebruikt over werkgelegenheid en dergelijke, maar
het gaat in dit geval om een gebaar, en beslist geen loos gebaar.
Het gaat erom of je, naast het slaken van allerlei mooie kreten
over ontwikkelingshulp, bereid bent in de toekomst in principe een
stukje van de welvaartsgroei af te staan ten bate van landen die het
minder goed gaat. Natuurlijk moeten hiervoor beslissingen op hoger
niveau worden genomen, waarbij alle consequenties moeten worden
bekeken.
Een vergelijking met de koffieactie is niet op haar plaats. Dat
gaat om een heel andere actie. Het is niet de bedoeling --op het
moment is dat ook niet mogelijk -- op grote schaal van bietsuiker
over te gaan op rietsuiker. Het gaat er alleen maar om of wij in
principe bereid zijn een stukje van de welvaartsgroei af te staan.
Tot mijn vreugde heb ik vandaag in de krant gelezen dat zelfs de
voorzitter van deze raad eraan twijfelt of het noodzakelijk is dat een
stad alsmaar groeit. Ik vind dat een nieuw geluid en ik ben daar
wat verheugd over. Het hoeft niet alleen maar goed te gaan als er
voortdurend sprake is van onbelemmerde groei. De suikerbehoefte