372 17 APRIL 1972 Wethouder VAN DUN: Ik zal trachten zo kort mogelijk te zijn, want ik heb de indruk dat ik, door omstandig in te gaan op de terechte vragen uit de raad, een woord laat vallen dat weer een heel nieuw probleem oproept en daardoor komen wij zo niet in een vicieuze cir kel, maar dan toch wel in een onwaarschijnlijke berekening terecht die de vergadering vanavond al te lang zou doen duren. Eerst wat het parkeren betreft. Ik durf het nauwelijks nog te zeggen in de richting van de fractie waartoe de heer Van Merkom be hoort, maar dat parkeren is opgenomen in de nota verkeer en vervoer, waarvan met name de heer Sandberg in mei bepaalde dingen zijn voor gespiegeld. Weliswaar is het probleem daarmee niet opgelost, maar een bes van een discussie over parjteermogelijkheden, -wenselijkheden en -noodza kelijkheden is in die nota opgenomen. Ik meen dat hiermee de vraag van de heer Van Merkom is beantwoord, wanneer hij vraagt om een totaal plan voor de stad met betrekking tot de parkeersituatie. De heer Geene gaat nog iets verder. Hij vraagt zich af of elke zaak die zich nieuw vestigt in eigen parkeerbehoefte moet voorzien. Het beleid van het college is dat in het algemeen wanneer dit mogelijk is op degene die zich daar vestigt de verplichting wordt gelegd in een aanzienlijk deel van zijn eigen parkeerbehoefte te voorzien. Dat geldt ook voor bejaardentehuizen, flats, e. d.zoals men in de contracten kan zien. De kosten daarvan moeten in de prijs van de bouwgrond zijn begrepen. Zijn opmerking dat dit een zaak is die de gemeente regar deert is volkomen terecht, maar ik meen dat het niet juist is op dit moment te zeggen dat het nauwelijks mogelijk is en dat de gemeente daarom uit eigen middelen een fonds moet stichten om daarin te voor zien. Zolang het nog mogelijk is dat degene die zich in de binnenstad vestigt uit eigen middelen in een deel van de parkeerbehoefte kan voor zien is dat een aangename zaak voor de gemeente, hoewel ik het bij voorbaat met de heer Geene eens ben dat dit geen totaaloplossing is. De heer Brooimans heeft het nog eens gehad over de van Cooth- huisjes. Op zijn vraag of het profiel van de weg niet kan worden verlegd kan ik hem niet antwoorden, daarvoor ben ik te weinig technisch onder legd. Dat benzinepompen ondingen zijn zal hij als goed autogebruiker niet helemaal kunnen volhouden, al staan zij voor hem misschien wel eens op de verkeerde plaats. Wat de Van Cooth-woningen betreft meen ik dat - maar ik zeg dit onder voorbehoud, ik wil er graag in de afdeling op terugkomen - er op dit moment zes leegstaan en dat het niet herbezetten en daarom het slopen ervan, als dat toch moet gebeuren, en als dat in 1972 ge beurt aanzienlijke juridische moeilijkheden bespaart. Daarmee hangt ook de verhuizing samen van een gezin naar een huis dat niet direct gesloopt zal worden. Ik ben echter gaarne bereid de hele kwestie van de Van Cooth-woningen opnieuw in de afdeling te behandelen in de geest van de vragen van de heer Brooimans. Mevrouw Van Nes tenslotte zegt dat het beleid van het college niet klopt, omdat dat duidelijk niet overeenkomt met de toestand in de Leuvenaarstraat-Middellaan. Namens het college heb ik al eerder meegedeeld dat de kijk op de sanering aanvankelijk wat te optimistisch is geweest. Het is namelijk niet zo eenvoudig gebleken vervangende huisvesting voor de bewoners te vinden en dat is met name ook de re den geweest van de extra injectie van 260. 000, -- in deze wijk. Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 372