378 17 APRIL 1972 zoals iedereen weet. Ik zou graag van de wethouder willen horen of wij, door onze medewerking te verlenen aan deze bouw, de bouw van goedkope wo ningen in feite afhouden en of de kans op de bouw van goedkope wo ningen niet groter is als wij geen medewerking meer verlenen aan de bouw van duurdere woningen. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Dit voorstel is een uitbreiding van een voorstel dat in juni is gedaan. Toen betrof het 96 galerijwoningen en nu 144. De aanneemsom was toen te hoog, waardoor de toetsings- prijs voor woningwetwoningen werd overschreden, zodat rijksgoedkeu ring aan het plan werd onthouden. Nu komt de woningbouwvereniging met een nieuw plan, waarin de totale stichtingskosten evenals de aan neemsom met 5extra blijken te zijn gestegen dan de normale stij ging, 3/2 van het oorspronkelijke bedrag. Een stijging van 5% over een half jaar betekent 10% over een jaar. Dat zouden wij een normale kostenstijging kunnen noemen, maar de vraag is welke reden er is om aan te nemen dat de rijksgoedkeuring nu wel zal afkomen. Is de toet- singsprijs inmiddels verhoogd? De prijs is in ieder geval niet gereduceerd, ook niet in verhouding en het is mij dan ook niet duidelijk waarom het rijk nu wel goedkeuring zou verlenen. Ik ben het met de heer Crul eens dat dit soort woningwetwoningen geen enkele oplossing biedt voor de woningnood waarmee de gemeente Breda en alle andere gemeenten zitten, namelijk de behoefte aan wo ningen in de lagere prijsklasse dan deze. Daarvoor bieden deze wonin gen geen enkel soelaas, maar misschien kan ik in het antwoord van de wethouder aan de heer Crul nog inlichtingen krijgen over andere mo gelijkheden. Wethouder VAN DUN: De kostenstijging is ook aan de orde geweest in de afdeling voor openbare werken en daar is ook door de toelichting van de directeur duidelijk geworden dat, ondanks het feit dat de ver menigvuldiging met 3/2 niet zonder meer kan worden toegepast, het verdere verschil te wijten is aan specifieke prijsstijgingen. Of dat leidt tot rijksgoedkeuring blijft natuurlijk altijd de vraag. Het is mogelijk dat, ook omdat wij de normen van de minister niet precies kennen, dit voorstel ook weer schipbreuk zal lijden, hoe indringend het ook bekeken is door de woningbouwvereniging, de dienst van openbare wer ken en de aannemer. Een andere vraag van mevrouw Van Nes en de heer Crul is of wij met het bouwen van dergelijke woningen meehelpen aan de oplossing van de woningnood zoals wij dat willen. Dat is slechts in beperkte ma te het geval. Dan moeten wij ons beperken tot twee categorieën. In de eerste plaats de mensen die wij via doorstroming aan het einde van de rit in dit soort huizen kunnen onderbrengen, waarbij zij dan wel wo nen in overeenstemming met hun inkomen en de woning die zij vrijma ken ter beschikking kan komen van anderen met een lager inkomen. In de tweede plaats is er de mogelijkheid hier mensen te plaatsen met gebruikmaking van de huursubsidieregeling. Dat is bij deze complexen echter nog niet aan de orde, dat kan misschien een rol spelen als de huursubsidieregeling wordt verruimd. Kortom, met deze woningen hel pen wij niet direct aan de oplossing van de woningnood, ik geloof dat wij die illusie moeten laten varen. De vraag van de heer Crul is concreet wat er gebeurt als de raad zijn medewerking aan dit soort voorstellen niet verleent. Dan gebeurt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 378