420
24 APRIL 1972
In de afdelingsvergadering van twee weken geleden heb ik de
wethouder gevraagd of de mensen inmiddels in kennis zijn gesteld
van wat er gaat gebeuren. Dat was toen nog niet het geval. De
dag daarop las ik in de krant over het raadsvoorstel dat nu voor
ons ligt en het is dus wel duidelijk dat de mensen toen nog niet
officieel wisten waar het om gaat en dat is nu wat ik zojuist be
doelde met mijn vraag of de mensen op dat moment ingelicht wa
ren. In de afdeling werd deze vraag ontkennend beantwoord en daar
om kan het niet anders of het is gebeurd nadat het in de krant heeft
gestaan. Ik zou dit graag bevestigd willen zien door de wethouder.
De wethouder is ook nog even ingegaan op de visie op de bin
nenstad die wij hebben gevraagd. Ook andere leden van de raad
hebben daarover gesproken. Wij betreuren het met zijn allen dat dat
binnenstadsplan er niet is, maar eigenlijk betreur ik het nog veel
meer dat wij nog steeds geen visie hebben van het college over wat
ons met die binnenstad te wachten staat. Ik geloof namelijk dat het
college, als er opdracht wordt gegeven een plan te maken voor de
binnenstad, een beeld voor ogen moet hebben van die opdracht,
welke de doelstellingen zijn en hoe dat plan er ongeveer uit zou
moeten zien. Tot nu toe hebben wij daaromtrent echter nog geen
mening mogen vernemen en dat spijt mij bijzonder, met name wat
de ontvolking van de binnenstad betreft. De wethouder zegt dat er
nieuwe impulsen moeten komen. Ik zou graag een nadere concreti
sering van die uitspraak horen, want "nieuwe impulsen" vind ik een
vage kreet.
Kortom, in feite hebben wij geen concrete toezegging gehad met
betrekking tot het onderzoek naar de vochtverschijnselen en daar
zou ik in tweede instantie graag in de eerste plaats antwoord op
hebben.
De heer CRUL: Het eerste punt dat de wethouder heeft genoemd
betrof het overleg. Als ik hem goed heb begrepen heeft hij, zoals
mevrouw van Nes ook al heeft gezegd, de bewoners alleen geïn
formeerd. Dat was echter niet de bedoeling. Ook in andere wijken
is er sprake van overleg en ik zou dus graag van de wethouder wil
len weten, met voorbijgaan van de communicatiestoornis met de
werkgroep huisvesting, wat de bewoners nu denken van dit gewijzigde
voorstel, want dat is van belang.
Wat het onderzoek betreft meen ik dat er afspraken moeten worden
gemaakt. Buiten de raad om zijn er onderzoekingen verricht door des
kundigen, waarvan wij de resultaten hebben ontvangen. Daaruit blijkt
duidelijk dat er andere mogelijkheden moeten zijn voor meer defini
tieve oplossingen en ik geloof dan ook dat het college de toezegging
zal moeten doen dat deze zaak in de afdeling voor openbare werken
opnieuw aan de orde wordt gesteld. De toezegging die de wethouder
heeft gedaan is te vaag op dit punt, vooral omdat de maatregelen
die in dit voorstel opgesloten liggen het minimum zijn wat men
voor deze huizen kan doen. Als er andere oplossingen gevonden kun
nen worden en andere aanpassingen mogelijk zijn, moeten die mijns
inziens tot op de bodem worden onderzocht.
Ik heb niet helemaal begrepen wat de wethouder bedoelde met zijn
opmerking dat er in het voorstel van 1971 sprake was van meer dan
300 woningen, waarvan er 53 voor tien jaar werden opgeknapt. Ik
heb uit dat voorstel begrepen dat dat voor het totale bestand gold.
Als het college tot een andere visie is gekomen zou ik graag willen