430
24 APRIL 1972
buitenaf tot gevolg gehad. De commissie heeft gesteld dat zij zich
eerst eens zou moeten bezighouden met de werkwijze van de raad -
verbeter de wereld, begin met jezelf - en men is toen begonnen met
de raadsafdelingen aan een nadere beschouwing te onderwerpen. In
eerste instantie wil de commissie de raadsafdelingen graag gehandhaafd zien.
Naderhand heeft het college de zaak - door een overval, mag ik wel zeggen
- veranderd en gesteld dat de raadsafdelingen omgezet zouden moeten wor
den in commissies ex artikel 62 lid 2. Er hebben ons daarover enkele con
crete voorstellen bereikt en deze commissie zal zich daar verder mee
moeten bezighouden.
Vanaf het begin heeft de commissie zich bijzonder beziggehou
den met het openbaarmaken van de afdelingsvergaderingen en al vrij
spoedig kwam men tot het eensluidende advies dat het gewenst is dat
de afdelingen in het openbaar vergaderen. Tot nu toe heeft dit echter
elk resultaat gemist, ér is op dat punt niets, maar dan ook helemaal
niets gebeurd. Verder heeft de commissie zelf voorstellen gedaan tot
het oprichten van commissies ex artikel 62 lid 2 voor een aantal doel
einden. Inmiddels zijn er enkele adviesraden van de grond gekomen,
waaruit duidelijk de bedoeling blijkt de burgerij meer bij het bestuur
te betrekken. De stedebouwkundige adviesraad staat min of meer op
het punt geboren te worden en wij zullen hopen dat die vlot en goed
van de grond komt.
Verder is er nog een aantal adviezen uitgebracht door de commissie,
die o. m, te maken had met het taalgebruik van de overheid, al moet ik
zeggen dat ik op dit punt nog geen wijzigingen heb kunnen ontdekken.
Ook zijn er enkele suggesties gedaan met betrekking tot de werking van
het informatiecentrum, er is gesproken over de openbaarheid van amb
telijke stukken, over klanten benadering, over sociale raadslieden, e. d.
waarover heel duidelijke meningen van de democratiseringscommissie
ten beste zijn gegeven.
Het is daarom spijtig te moeten constateren dat geen van deze
- meestal eensluidende - adviezen tot enig voorstel aan de raad heeft
geleid. Als wij dan denken aan wat de voorzitter bij de installatie van
die commissie heeft gezegd over goed contact met college en ambte
naren, dan kunnen wij vaststellen dat dat contact misschien wel goed is
geweest, maar dat er niets is gebeurd. Het is allemaal onder de tafel
gebleven en wij hebben geen enkel initiatief van het college gezien om
iets van de suggesties en de adviezen van de democratiseringscommissie
tot werkelijkheid te maken en dat spijt ons toch buitengewoon.
Daarom zijn wij ook een beetje voorzichtig al te grote verwach
tingen te koesteren van deze nieuwe commissie, die de taak van de
democratiseringscommissie moet overnemen. Misschien is de vorm die
men nu heeft gevonden iets gelukkiger en zal zij wat sneller tot resul
taten kunnen komen, want het is mijns inziens bijzonder onbevredigend
te moeten constateren dat zaken waarover niet alleen de commissie,
maar de gehele raad het duidelijk eens was - ik denk maar weer aan
het openbaarmaken van de afdelingsvergaderingen - na al die tijd tot
geen enkel voorstel hebben geleid. Men kan er de programma's van
alle politieke partijen op nakijken: er is er niet een die niet in zijn
programma had staan dat de afdelingsvergaderingen openbaar moeten
worden. Waar blijven wij dan met al onze goede wil als het na zoveel
tijd nog niet voor elkaar is?
De commissie die nu van de grond gaat komen heeft nog een an
der karakter. Men zou kunnen zeggen dat zij een soort mengvorm is
van de democratiseringscommissie en het vroegere seniorenconvent.