488
18 MEI 1972
Bij nieuwbouwprojekten zal in de besluiten tot verkoop van
grond de voorwaarde van aansluiting op het Casema-net worden
festeld. Indien een woning in deze categorie voordat zij in ge-
ruik genomen wordt nog niet voorzien is van een collectieve
antenne en de bewoner dus bijgevolg een particuliere buiten
antenne heeft moeten plaatsen, lijkt het mij een kwestie van
goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomst dat de ge
meente aan deze bewoner ook een overgangstermijn toestaat van
vijf jaar gedurende welke aansluiting op de inrichting van Casema
verplicht wordt gesteld en het hebben van een particuliere antenne
wordt gedoogd. Ik hoop dat dit kan worden toegezegd.
Voorts zou ik graag vernemen wanneer het college voornemens
is aanschrijving tot verwijdering van buitenantennes ingevolge de
bouwverordening te doen uitgaan. Gebeurt dit zodra er in een wijk
kabels zijn gelegd of eerst tegen de tijd dat de overgangstermijn
van vijf jaar gaat verstrijken? Ik vraag dit in verband met de
tijdige informatie aan 'belanghebbenden.
Vervolgens wil ik enkele opmerkingen maken over het derde
lid van art. 7. Door deze bepaling verbindt de gemeente zich
tegenover Casema om art. 358 a van de bouwverordening toe te
passen. Aan overtredeing van art. 358 a is een administratieve
sanctie verbonden, bestaande in reële executie ingevolge art. 210
van de gemeentewet. De kosten van deze executie komen ten
laste van de overtreder en zijn birj dwangbevel invorderbaar. Het
is misschien niet ongebruikelijk dat de gemeente overeenkomsten
sluit met particulieren ter zake van de uitoefening van publiek
rechtelijke bevoegdheden door de gemeentelijke overheid, maar
ik vind het juridisch geen fraaie constructie dat de handhaving
van de verordening waaraan een sanctie is verbonden &A die door
de overtreder als zeer ingrijpend zal worden ervaren tot onderwerp
wordt gemaakt van een privaatrechtelijke rechtsbetrekking en dat
onze wederpartij, Casema, via een arbitraal vonnis de gemeente
tot nakoming kan dwingen als bij de hantering van het antenne
verbod een te grote soepelheid mocht worden betracht. Juist om
dat het toch wel in de lijn van het raadsbesluit van 1970 lag dat
uitvoering aan de bouwverordening zou worden gegeven, was het
mij liever geweest als dit derde lid niet in de overeenkomst zou
zijn opgenomen, temeer daar nu wellicht de beleidsvrijheid voor
het college bij de toepassing van de verordening iets teveel zou
kunnen worden beperkt.
Overigens betwijfel ik of het mogelijk is om op grond van
art. 358 a op te treden zolang een woning niet op een collectieve
antenne-inrichting is aangesloten. Voor de toepasselijkheid van
dit artikel is bepalend de vraag of naar een woning al dan niet
centrale antenne-energie kan worden gedistribueerd. Het voorstel
gaat ervan uit dat aan deze voorwaarde wordt voldaan zodra in
gemeentelijke grond vóór de woning een kabel is aangebracht. Het
lijkt mij echter ook heel goed mogelijk dat er, om deze opvatting
te verdedigen, eerst aan deze voorwaarde van centrale distributie
van antenne-energie is voldaan zodra er in de woning een aansluitpunt
is aangebracht. Voor deze enge interpretatie zou, meen ik, steun
gevonden kunnen worden in art. 265 van de bouwverordening. Dit
artikel bepaalt dat als nadere eis kan worden gesteld dat op of
nabij een tot bewoning bestemd gebouw van 20 of meer woningen
-- een flat dus -- een gemeenschappelijke antenne wordt aangebracht