47 20 JANUARI 1972 constateer ik dat van de 2195 huisvrouwen meer dan 1500 tegen een koopavond zijn, d. w. z. meer dan 68 °]o, en ik zie dan ook het argu ment van de behoefte bij de consument duidelijk de mist ingaan. De tijd ontbrak om een diepgaand onderzoek in te stellen; er is echter een bliksemonderzoekje bij de detailhandelaren gehouden. Op het Valke niersplein waren 14 zaken tegen en slechts één vóór een koopavond, In het winkelcentrum De Burchst in de Upelaar waren 10 zaken tegen en 5 vóór, In het winkelcentrum Erasmusplein waren 8 zaken tegen en 1 vóór. Op de Haagdijk, die toch wel tot de binnenstad gerekend kan worden, waren 28 zaken tegen en slechts één vóór. In de Nieuwe Gin- nekenstraat en Wilhelminastraat waren 23 zaken tegen en vier vóór. Dat betekent dat van de 101 zaken slechts 11 vóór een koopavond was en 82 tegen. Is ook de mogelijkheid onderzocht om tot een volledige maandag-winkelsluiting te komen De arbeidstijden van de werknemers zouden dan gewaarborgd zijn en de werknemers zouden dan ook kunnen profiteren van een vijfdaagse werkweek met een lang weekend. Tenslot te wil ik het college wijzen op een landelijk rapport van het E, I. M. het Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf, waaruit dui delijk de tegenstand ten aanzien van een koopavond naar voren komt in verband met het feit dat er tegenover de hogere kosten alleen maar een verschuiving van omzetten staat. Bij het rijden op dun ijs hangt onze veiligheid af van onze vaart. Is het daarom niet verstandig om dit voorstel terug te nemen en na een gedegen onderzoek van alle sugges ties en vragen die vanavond naar voren zullen komen op de zaak terug te komen? De heer SPANJER: Ik wil beginnen met de stelling dat de raad geen koopavond kan invoeren; de raad kan slechts ontheffing van de Winkelsluitingswet verlenen en daarbij de uren van het extra openzijn aanwijzen. De koopavond zelf moet echter gerealiseerd worden door maat schappelijke organen, die dit alleen kunnen doen indien er een voldoende mate van overeenstemming is. Zij zullen een en ander ook in vrijheid moeten doen. Met dit laatste gebruik ik een citaat van de heer Van der Werff tijdens een discussie op 18 december 1969. In 1969 was de raad van oordeel dat de toentertijd gehouden enquête niet voldoende duidelijk was. Ik wil de zaak echter duidelijk stellen: het college had toen een voorstel ingediend om niet tot ontheffing over te gaan. Nu is er echter evenmin sprake van overeenstemming; integendeel, er zijn diepgaande verschillen van mening. De vakbeweging wil in feite een vrije zaterdag, maar beseft dat het op dit moment geen haalbare kaart is en dat het bovendien een landelijke aangelegenheid is. De raad moet nu beslissen ten aanzien van een verzoek om ontheffing en fungeert in feite als scheidsrechter. Dit kan aanvaardbaar zijn als het om kleine verschillen van mening gaat, maar niet als er zoals nu het geval is diepgaande meningsverschillen aan de oppervlakte komen. Met name de economische en sociale positie van het winkelpersoneel is zeer zeker nog voor verbetering vatbaar. De scheidsrechterspositie van de raad wordt allerminst aantrekkelijk, wanneer de betrokken maatschap- elijke organen, die partij zijn in de beslissing ten aanzien van een oopavond, het op geen stukken na met elkaar eens kunnen worden. Weliswaar kan men zich op het standpunt stellen dat de raad toch een beslissing moet nemen, nl. tegen de achtergrond van het algemeen belang. Daarbij komt echter dat de wet ons niet de mogelijkheid biedt om het verzoek zoals in dit voorstel vervat te amenderen. Wij kunnen nl, geen invloed uitoefenen op de totale arbeidstijd door b. v. een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 47