20 JANUARI 1972 48 sluiting op andere dagen voor te schrijven. Ik denk dan haast vanzelf sprekend aan een vervroegde sluiting op zaterdag. Hierbij vervolgens bedenkend dat afwijzing van het verzoek tot ontheffing tevens inhoudt dat er geen proef genomen wordt, dan geloof ik in enkele zinnen het decor uitgebeeld te hebben tegen de achtergrond waarvan wij vanavond een besluit dienen te nemen. Dan kom ik toch weer terug op de grote kloof tussen de standpunten en op het onloochenbare feit dat het winkel personeel de dupe dreigt te worden, hetgeen niet los te maken is van het algemeen belang. Ik moet dan ook het verzoek namens mijn fractie afwijzen en de partijen adviseren eerst maar eens te proberen gezamen lijk tot overeenstemming te komen. De heer DEES: Onze fractie staat in beginsel positief tegenover het voorstel om, zoals de heer Spanjer zeer goed formuleerde, winke liers ontheffing te verlenen van een verbodsbepaling in de Winkelslui tingswet. Op grond van onze visie op het sociaal-economisch beleid gaan wij er van uit dat de vrijheid van de middenstander om zijn bedrijf open te stellen, indien hem blijkt dat hiermede de behoeftevoorziening van de consument en zijn eigen commercieel belang gediend is, vergroot moet worden. De heer JANSEN: Hij moet wel als anderen het doen.' De heer DEES: Aanvaarding van dit uitgangspunt betekent dat zo veel mogelijk de beslissingsbevoegdheid aan de middenstander moet worden gelaten om wanneer hij dit zelf wil en een koopbehoefte zich manifesteert zijn winkel voor het publiek open te stellen. Dit houdt voor de landelijke wetgever in dat haast moet worden gemaakt met de herziening van de zeer verouderde Winkelsluitingswet, die in feite gebaseerd is op de sociaal-economische situatie van 1930. Men ver wacht de nieuwe Winkelsluitingswet binnen twee jaar gereed te heb ben, maar zolang die er nog niet is achten wij het principieel juist dat de gemeente meewerkt aan de mogelijkheid - ik zeg uitdrukkelijk mogelijkheid - van een maximale openstellingstijd. Wij hebben als fractie dan ook wat moeite met de bepaling inzake de proefperiode van zes maanden. Op de tweede plaats zetten wij een vraagteken ach ter de proefperiode, omdat wij ons afvragen of het mogelijk zal zijn in zes maanden tot een verantwoorde evaluatie te komen, hetgeen voor de raad toch van fundamentele betekenis is als hij over een half jaar weer een beslissing moet nemen. Wat is immers nodig voor een strikt verantwoorde beoordeling9 Een enquête onder het bedrijfsleven, waarbij ook het oordeel van het personeel betrokken wordt, - ik citeer nu het preadvies - zoals de Kamer van Koophandel die tijdig vóór het aflopen van de proefperiode wil houden zal naar onze mening slechts tendensen aangeven, die op grond van onderzoekingen in andere plaat sen al lang bekend zijn. Voor een eventueel gewenste verantwoorde kwanti ficering van het resultaat zijn mijns inziens vier dingen noodzakelijk: 1. Een enquête onder de winkeliers. 2. Een consumentenonderzoek, bij voorkeur in de vorm van wijkpeilin- gen. 3. Een enquête onder het personeel. 4. Een onderzoek naar het economisch nut zowel voor de middenstan der zelf als voor de stad Breda als zodanig. Ik meen dat dit niet het onbelangrijkste punt is. Het lijkt mij nl. zeer wel mogelijk dat een koopavond vruchten kan afwerpen voor andere sectoren en activiteiten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 48