513
18 MEI 1972
tijde al heel veel vinden. In de afdeling hebben wij toegezegd dit te
zullen nagaan, omdat daarover dan, in eerste instantie in de afdeling,
eens kan worden gesproken. Wij hebben daarbij evenwel gezegd dat
dit niet op heel korte termijn kan. Of het later zin heeft er de raad
uitvoerig over te informeren, zullen wij bij die gelegenheid kunnen
bezien.
Als de heer Koertshuis opmerkt dat de lijst van leermiddelen
steeds zal moeten worden aangepast, kan ik hem zeggen dat de mede-
werkingsbesluiten steeds aan wijzigingen onderhevig zijn. Daarin kan
hij een bepaalde ontwikkeling zien. Hij zou zich natuurlijk kunnen
afvragen of die ontwikkeling goed is, want dat zou zijn goed recht
zijn, maar dan moet ik hem zeggen dat daarbij de uitspraken in be
roep etc. natuurlijk mede een leidraad zijn voor hetgeen in den lande
onder de normale eisen van onderwijs wordt verstaan. Dit neemt niet
weg dat wij, rekening houdend met hetgeen in andere plaatsen en in
de jurisprudentie tot uiting komt, het zo goed mogelijk bijhouden en
ons daarbij aansluiten. Overigens is het niet juist dat het advies van
de inspecteur of inspectrice altijd wordt gevolgd. Wanneer wij name
lijk uit de jurisprudentie afleiden dat het toch een kwestie is waarover
wij met de inspectie van mening kunnen verschillen - u vindt daarvan
zelfs op deze raadsagenda een voorbeeld -, stellen wij de raad toch
voor, ondanks een afwijzend advies van de inspectie, de medewerking
te verlenen.
Inderdaad is het een zeer uitgebreide materie en ik geloof niet
dat wij die bij deze gelegenheid uitvoerig moeten bespreken, hetgeen
de heer Koertshuis overigens niet heeft gevraagd. Wij hebben reeds toe
gezegd na te zullen gaan of wij er een hanteerbaar geheel van kunnen
maken ter bespreking in de afdeling en ik wil die toezegging graag ge
stand doen.
De heer KOERTSHUIS: Ik wil de hoop uitspreken dat die lange
termijn uiteindelijk toch niet zo lang zal zijn.
Voorts zou ik nog van de wethouder willen weten of dit in samen
spraak tussen de afdeling en de inspecteurs zou kunnen gebeuren.
Wethouder BROEDERS: Ik geloof dat dit laatste niet mogelijk is,
niet omdat de inspecteur duidelijk een eigen beleid voert en wij zelf
niet weten welke richtlijnen hij van rijkswege daarbij hanteert - ik
geloof dat niemand dat weet -
De heer KOERTSHUIS; Daar sta ik toch wel versteld van.'
Wethouder BROEDERS: Maar daar moet u niet mij de schuld van
geven, daarvoor moet u naar mijn mening bij de rijksinspectie zijn.
Ook wij staan er wel een beetje versteld van, want wij zouden het na
melijk ook wel graag weten. Ik kan dus best begrijpen dat u versteld
staat, maar ik zeg u alleen maar hoe de zaak in feite ligt.
Ik geloof, om op mijn betoog terug te komen, dat dit moeilijk
is, omdat de afdeling adviseert op voorstellen die door het college aan
de raad worden uitgebracht. Mocht dit achteraf nog meevallen, dan
geloof ik dat dit altijd nog beter is dan hem nu hoop te geven die straks
de bodem wordt ingeslagen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burge
meester en wethouders besloten.