517 18 MEI 1971 het vervoerbedrijf veel duurder zou zijn als wij de resultaten in onze steden als uitgangspunt nemen, maar ik geloof wel dat wij, zeker met een stijging als waarmee wij nu geconfronteerd worden, de vinger aan de pols moeten houden en ons continu moeten afvragen wanneer het punt bereikt is waarop het wellicht op een andere manier zou kun nen. Naar mijn mening zijn wij bij dat punt nu nog niet aangeland. Ik vind het plezierig dat de heer Van Loon zijn kritische kant tekeningen omlijst met een aantal positieve zaken. Zo stelde hij dat het een efficiënte dienst is en dat er wordt gereden met bijzonder ple zierig materiaal. Overigens ben ik het met hem eens dat het systeem van subsidi ëren voor de B. B. A. geen vrijbrief moet zijn om zonder contróle van de gemeentelijke overheid een beleid te voeren dat wel correct, effi ciënt en exact is, doch dat de gemeente vaak voor voldongen feiten plaatst. De heer Sandberg moet ik zeggen dat hij zich vergist als hij zegt dat de B. B. A. de tarieven maar kan verhogen, want uiteraard hebben wij een bepaalde vinger in de pap, namelijk met betrekking tot de tariefstelling, want die is onderworpen aan de goedkeuring van het college. Het is zelfs zo dat het college het initiatief kan nemen tot het voorstellen van een verplichte verhoging. Verder zijn de wijzi gingen ten aanzien van halteplaatsen, lijndiensten en frequentie onder worpen aan de goedkeuring van het college. Dat er iets meer zou kunnen worden gedaan aan de voorlichting bij tariefsverhoging kan ik mij voorstellen, hoewel ik meen te weten dat er, wanneer een tariefsverhoging in overleg met de gemeente tot stand komt, onmiddellijk in de pers kennis van kan worden genomen. Als de heer Sandberg met zijn opmerking bedoelde dat hij dat als raads lid graag op een andere manier te weten zou komen, kan daarin, naar ik geloof, wel voorzien worden. De heer Van Loon ziet gelukkig ook zelf dat het wat vreemd aan doet als hij enerzijds zegt dat wij wat voorzichtig moeten zijn en dat de cijfers moeten worden verklaard en anderzijds pleit voor het nader bezien van de lijnvoering op de Klokkenberg. Trouwens, ik geloof dat dit wat met elkaar in strijd mag zijn; er kunnen altijd belangen zijn waarvan wij op een bepaald moment de financiële consequenties zul len moeten nemen. Ik meen dat dit afgewogen zal worden en zeg hem toe dat de situatie met betrekking tot de Klokkenberg nader zal worden bekeken. Op voorhand moet ik hem evenwel zeggen dat er van een veranderende situatie ten aanzien van de rijksbijdrage in de richting van het vervoer sprake is, waardoor een aantal halve buitenlijnen, dus bij voorbeeld de busdienst naar de Klokkenberg en Ulvenhout, waarschijnlijk gesubsidieerd zal kunnen gaan worden op basis van de norm niet-stedelijk verkeer. Wij zijn in afwachting van richtlijnen van het departement en deze zouden kunnen leiden tot een verruiming ten aanzien waarvan de raad en het college samen zullen moeten beslissen of wij daar wel of geen ge bruik van zullen maken. Dit is een kwestie die in het college nog bespro ken moet worden. Wat de stijging van 35% betreft, uit het stuk heeft de raad kunnen, vernemen dat er drie redenen zijn voor het ontstaan daarvan. Ik wil pro beren die wat te kwantificeren aan de hand van de laatst binnen geko men informatie. Overigens moet ik wel zeggen dat dit een zaak van de B.B. A. is; de door de raad gestelde vragen dienen derhalve, welis waar via het college, door de B.B.A. beantwoord te worden. De B.B. A. zegt dat er bij de begroting van 3 augustus, waaraan de heer Van Loon heeft.gerefereerd, is rekening gehouden met een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 517