50 20 JANUARI 1972 sluiting op zaterdag, in deze geen invloed uitoefenen kan; juridisch is dat gewoon onmogelijk. Voor de kleine zelfstandigen, met name in de eenmansbedrijven, betekent een eventuele deelname aan de koop avond een zwaardere belasting. Het aantrekken van personeel zal eco nomisch niet verantwoord zijn en een verlenging van de arbeidstijd zal voor deze groep het gevolg zijn. Ik wil toch opmerken dat voor die groep slechts landelijke maatregelen op sociaal, fiscaal en econo misch terrein tot fundamentele verbeteringen kunnen leiden. In dit licht gezien is het al dan niet instellen van een koopavond mijns in ziens een vrij onbelangrijke zaak. Vervolgens wil ik mij bepalen tot de betekenis van de koopavond voor het winkelpersoneel. In de discussie hierover worden naar onze mening vaak twee verschillende zaken aan elkaar gekoppeld: de Winkelsluitings wet en de sociale positie van het winkelpersoneel. De Winkelsluitingswet geeft het algemene tijdskader aan, waarbinnen de ondernemer de koop- en kijkbehoeften van de consument mag bevredigen. Naar mijn mening staat geheel los daarvan de sociale positie van het personeel; die wordt bepaald in andere wetten, regelingen en overeenkomsten. Ik vind het dan ook eigenlijk onjuist dat de organisaties van winkelpersoneel, even als gedaan wordt in de door ons ontvangen brief van de Bredase vakbon den en werkende jongeren, winkelopenstellingstijden en arbeidstijden aan elkaar koppelen alsof hier sprake is van identieke begrippen. De sociale positie van het winkelpersoneel is van eminent belang en is geregeld in het winkelwerktijdenbesluit, de C.A.O. 's en andere pu bliekrechtelijke regelingen. Zo wordt in de verordening secundaire arbeidsvoorwaarden voor de detailhandel vermeld dat de werkgever voor het werken op een wekelijkse koopavond een toeslag van 50°Jo in tijd of geld moet uitkeren. Werkgevers en werknemers zijn het aldus overeengekomen en als het winkelpersoneel gerechtvaardigd streeft naar een betere sociale positie, dan is de weg daartoe mijns inziens niet het verhinderen van een koopavond, maar het streven naar een verbetering van landelijk-geregelde arbeidsvoorwaarden. Ten aanzien van de positie van het winkelpersoneel heb ik concrete vragen. Deelt het college de mening, die naar voren komt in de brief van de vak bonden en de werkende jongeren, dat de Arbeidsinspectie over onvol doende mankracht beschikt en dat er onvoldoende gelegenheid is om te controleren of en in hoeverre jongeren beneden de 18 jaar gedwon gen kunnen worden aan koopavondactiviteiten deel te nemen? Hoe staat het met de eventuele kans op ontslag, wanneer werknemers com pensatie in tijd of geld wordt onthouden en de werknemers daardoor in conflict raken met de werkgevers? Zijn er voldoende waarborgen dat het Gewestelijk Arbeidsbureau een dergelijk ontslag niet zal hono reren? Tenslotte nog enkele opmerkingen over de mogelijke invloed van de koopavond op het stadsbeeld. Onze fractie verwacht zeker dat de koop avond kan bijdragen tot een verlevendiging van met name de binnen stad. De binnenstad staat de laatste tijd toch al zo vaak ter discussie en naar mijn mening is het dan ook juist om op te merken dat inge val van een koopavond de opnamecapaciteit van de binnenstad door betere parkeermogelijkheden en een afwikkeling van het verkeer zeker vergroot wordt. Dat is een element dat in de discussie nog nauwelijks naar voren gekomen is. De binnenstad zal daarvan dan ook nadrukke lijk moeten profiteren en wij willen als fractie graag bepleiten dat het gemeentebestuur in overleg met de middenstand nagaat of het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 50