533 23 MEI 1972 zullen blijven doorgaan. Dit is reeds een bodemloze put gebleken waar in steeds meer geld zal moeten worden gestort. Dit zal gebeuren ten koste van de burgers, die door de forse prijsstijgingen van de indertijd aangeprezen goedkope wijkverwarming toch weer in de kou komen te staan. Daarom lijkt het mij alleszins redelijk op dit moment, omdat wij financieel nu niet anders kunnen, de wijkverwarming te handhaven met die restrictie dat wij in de toekomst zullen gaan zoeken naar een systeem waarbij iedereen een eigen unit kan krijgen. Het kan mijn goedkeuring niet wegdragen dat wij gedwongen zijn de tarieven te verhogen. Wij hebben de bewoners immers een deugdelijke, goede en goedkope wijkverwarming beloofd. Wanneer nu blijkt dat door nalatigheid of door onnauwkeurigheid van de kant van de gemeente de tarieven zouden moeten worden verhoogd, moeten wij als gemeente deze consequentie zelf dragen en deze niet ten laste van de burgers laten komen. Men kan met één hand niet appiaudiseren. Ik hoop dat de wethou der mijn vragen k.an beantwoorden. Hierdoor zou mijn standpunt kunnen worden gewijzigd. Op dit moment - en dat zal het college wel begrepen hebben - ben ik tegen de nota. De heer VAN DUUL: Toen ik de tweede nota inzake de wijkver warming ontving bekroop rnij een enigszins onbehaaglijk gevoel. On middellijk kwam bij mij op dat dit ons geld zou gaan kosten. Ik zou het op dit moment nog niet over het kostenprobleem willen hebben. Deze tweede nota bevat namelijk een ander probleem: de corrosie. Toen in 1964 begonnen werd met de wijkverwarming stond het thema wijkverwarming nog in zijn kinderschoenen, althans in de omvang waar in Breda haar in zijn woningwetwoningen wilde gaan aanleggen. De toenmalige wethouder van openbare werken zag in wijkverwarming, althans in centrale verwarming in woningwetwoningen, een toekomstbeeld. Dat hij daarin niet geheel ongelijk had heeft de tijd inderdaad geleerd, zij het dat de huidige manier van centrale verwarming in woningen wel enigs zins afwijkt van die waarmede wij hier begonnen zijn. Het verloop - of zo u wilt de geschiedenis - van de wijkverwarming in Breda heeft wel bewezen dat deze nog in de kinderschoenen stond. Niets is ons wat problemen betreft gespaard gebleven. De wijkverwarming heeft meer dere malen onderwerp van beraadslaging in deze raad uitgemaakt. De beide commissies die werden ingesteld hebben zeer veel goed werk verricht en onder leiding van wethouder Gielen geleid tot het rapport- Van Heugten, dat de vinger legde op zere plaatsen en dat er veel toe heeft bijgedragen dat een aantal problemen werden opgelost en dat een groot aantal verbeteringen werd aangebracht. Dit leidde ertoe dat er eindelijk rusc kwam in de affaire wijkverwarming. MSSr: rust roest. En dat deden de leidingen, zo blijkt nu uit dit tweede rapport. Hoever deze roestvorming, ofwel corrosie, gevorderd is vermeldt het rapport. Wij staan nu voor de vraag of wij op de ingeslagen weg moeten voort gaan of dat het beter is te stoppen met de wijkverwarming in deze vorm. Hierbij doet zich tevens de vraag voor in hoeverre wi j de verant woordelijkheid hiervoor kunnen verhalen. Ik bedoel met name die voor het corrosievraagstuk. Onze fractie heeft zich over dit probleem ernstig beraden. Ik heb gepoogd een alternatieve oplossing te vinden die niet zo kostbaar is. Deze is echter op dit moment niet te vinden en zodoen de blijft ons niets anders over dan de wijkverwarming en zijn huidige vorm voort te zetten tot het tijdstip is aangebroken dat wij kunnen over gaan op een andere vorm van verwarming. Dit betekent dat wij aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 533