51 20 JANUARI 1972 misschien mogelijk is om tijdens de koopavond recreatieve en cultu rele evenementen in de binnenstad te laten plaatsvinden. De wervings kracht van de koopavond kan hierdoor zeker vergroot worden, waarbij wij vooral het regionale en toeristische aspect niet uit het oog mogen verliezen. De reconstructie van de Grote Markt en de koopavond kun nen mijns inziens beide gegevens zijn, die voor de toekomst van de bin nenstad van belang zijn. In dat opzicht vraag ik het standpunt van het college ten aanzien van de mogelijkheid om tijdens de koopavond te experimenteren met de verkeersvrije Grote Markt. De heer MENSEN: Namens de fractie heeft de heer Spanjer onze mening gegeven over de koopavond in zijn algemeenheid. Ik wil nog graag een speciaal aspect benaderen, nl. dat van het jeugdig personeel. In het winkelbedrijf is een groot gedeelte van het personeel jonger dan 18 jaar. Dit personeel mag na 19. 00 uur niet meer in de winkel werken. In het voorstel wordt vermeld dat de belangen van de werknemers gewaarborgd zijn ingevolge de verordening secundaire arbeidsvoorwaarden voor de detail handel. Mijn concrete vraag is wie dat controleert? Ik heb ervaren dat zo wel de Arbeidsinspectie als het orgaan Bijzondere Wetten zelfs overtre dingen van de Arbeidswet niet controleren, mogelijk in verband met gebrek aan personeel. Met betrekking tot het jeugdig personeel is er nog een facet dat voor mij zwaar weegt. Dit personeel wordt weer een gedeelte van zijn tijd ontnomen, waarin het zich zou kunnen om scholen of tot een verdere persoonlijke ontplooiing zou kunnen komen. Verschillende scholen geven op vrijdagavond cursussen, die ook door werkende jongeren worden bezocht. Het deelnemen aan die cursussen wordt deze jongeren bij het instellen van een koopavond onmogelijk gemaakt. Deze twee punten wegen voor mij zo zwaar dat ik mijn steun aan dit voorstel niet zal geven. De heer VAN OS: Uit de aangedragen argumenten blijkt wel dat wij te maken hebben met een zeer complexe zaak. Er moet gezegd worden dat indien wij vanavond zouden besluiten tot het instellen van een koopavond de verschillende effecten daarvan niet bekend en zelfs niet te voorzien zi jn. Ik geloof dat, omdat er al heel lang over ge praat en gedacht wordt en wij niet kunnen doorgaan met het elkaar om de oren slaan met cijfers, een experiment op zijn plaats is. In het algemeen geldt echter dat een experiment zo min mogelijk ten koste van bepaalde groepen moet gaan. De gevolgen voor het winkel personeel zijn overwegend negatief en een beperking van het experi ment tot een maandelijkse koopavond is daarom zeer gewenst. Men zal mij tegenwerpen dat een maandelijkse koopavond iets geheel an ders is dan een wekelijkse koopavond, maar waarom gaat het hier? Er zou een behoefte zijn aan die koopavond, in eerste instantie natuur lijk bij de consument. Hoe kan men nu die behoefte bij de consument zo nauwkeurig mogelijk meten? Het instellen van een maandelijkse koopavond zal niet gemakkelijk leiden tot een zeker automatisme, d. w. z. dat men zeer bewust gebruik zal maken van de maandelijkse koopavond. Mocht de belangstelling voor een maandelijkse koopavond zeer groot blijken te zijn, dan zou daaruit inderdaad de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt dat er bij het publiek een behoefte aan een koopavond bestaat. Ik meen dat op deze manier de behoefte bij de consument zinvol kan worden gemeten. Een maandelijkse koopavond biedt bovendien ook de mogelijkheid om het verschil in zuigkracht van Breda en de omliggende gemeenten op de consument te meten. Wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 51