534 23 MEI 1972 aangeslotenen een maximum aan service zullen moeten verlenen en dit niet op de manier die één dezer dagen stond vermeld in een bekende plaatselijke courant, waarbij het serviceprobleem ten voeten uit naar voren kwam. Het is onbegrijpelijk dat wij niet in staat blijken hieraan iets te doen. Het ergste vind ik dat klakkeloos verhalen worden opge hangen die niet worden gehonoreerd. Daarnaast zal tegen acceptabele prijzen warmte moeten worden geleverd. Onder deze voorwaarde is onze fractie bereid het voorstel van het college te aanvaarden. Wij willen bovendien continu op de hoogte gehouden worden over de toe stand van het leidingnet en over alle problemen die zich waar dan ook voordoen. Wij wensen geen enkele voorwaarde ten aanzien van de wijkverwarming voor verrassingen in de toekomst te worden geplaatst. In het rapport vermeldt het college verder nog dat het nu nog op bepaalde plaatsen bemeterde warmte levert en dat het binnen enige jaren ook daar zal overgaan tot onbemeterde warmtelevering. Wij ver zoeken in overleg met de afnemers zo snel mogelijk over te gaan tot het overal leveren van onbemeterde warmte en dit niet uit te smeren over enige jaren. Wij zien namelijk niet in dat dit noodzakelijk zou zijn. De proef heeft aangetoond dat het leveren van onbemeterde warmte veel verbetering heeft gegeven. Wellicht kan de wethouder aangeven hoe hij aan onze wens en aan de wens van een aantal afnemers, die ons daarover hebben aan gesproken, tegemoet kan komen. Ik heb mij uitermate beperkt en wil het hierbij voorlopig laten. Ik heb geen enkele behoefte hier een lang verhaal te houden en een groot aantal vragen op het college af te vuren om dan tenslotte toch met het voorstel te moeten instemmen. Op dit moment zien wij zake lijk gezien geen andere mogelijkheid. De heer CRUL: In 1970 zijn de twee eerste nota's over de wijk verwarming in de raad in bespreking geweest. Toen is door de raad en door het college geconstateerd dat een centrale verwarming aan te be velen was. Wij als fractie onderschrijven die mening. Uit de nota is echter duidelijk te merken dat de samenstellers - en dat is ook wel te begrijpen - blij waren dat zij er nu eindelijk een eind aan konden ma ken. Het resultaat van de nota is daardoor naar mijn mening wel enigs zins beïnvloed. De toekomstverwachtingen zijn naar onze mening te gunstig gesteld, terwijl nog tal van twijfels, zeker op het punt van de leidingen, voorhanden zijn. In 1965 zijn wij voor zover ons bekend gestart met de wijkver warming. Vanaf het eerste moment heeft de vraag bestaan, omdat reeds direct problemen optraden, of door installateurs, adviseurs en aanne mers en door de gemeente zelf de ongunstige resultaten - er moest meer onderhoud verricht worden dan normaal verwacht werd - veroorzaakt waren, bijvoorbeeld door verkeerde adviezen. In de vergadering van 24 juni 1971 heeft de voorganger van de heer Van Graafeiland, de heer Melzer, nog toegezegd - op een vraag van de heer Van Os - dit pro bleem, de aansprakelijkheidsstelling, tot de bodem uit te zoeken - hierover hebben ook de heren Van Duijl, Van Os en Jansen gesproken - en een brief aan het ENWA-bedrijf te sturen. Wij hebben daar ook een afdeling, doch wij hebben hiervan niets meer gehoord. Op het punt van de aansprakelijkheid is in de afdeling door praktisch alle leden geatten deerd. Men heeft duidelijk laten merken dat nu eindelijk eens moet worden vastgesteld - men praat hierover vanaf 1965 - wie aansprakelijk kan worden gesteld voor de zeer grote verliezen. Er zijn op dit gebied

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 534