564 23 MEI 1972 De VOORZITTER: Een motie met de volgende inhoud is ingediend "De raad van de gemeente Breda, in vergadering bijeen op 23 "mei 1972, "gelet op de mededeling van burgemeester en wethouders over "de instelling van een koopavond (bijlage no. 198), "overwegende dat het wenselijk is dat een beslissing over de in stelling van een wekelijkse koopavond voor een proefperiode "van zes maanden binnen redelijke termijn genomen wordt, "spreekt als zijn mening uit dat het college met inachtneming "van het raadsbesluit van 20 januari 1972 zijn voorstel met be trekking tot de instelling van een wekelijkse koopavond voor "een proefperiode van zes maanden van 7 januari 1972 zo spoedig "mogelijk, doch uiterlijk in de raadsvergadering van september "1972, aan de orde stelt". Voldoende ondersteund zijnde maakt deze motie mede onderwerp van beraadslaging uit. De heer GEENE: Het is belangrijk dat de raad zo spoedig mogelijk een uitspraak over deze aangelegenheid zal doen. Ik heb van raadsle den, die reeds langer van dit orgaan deel uitmaken, gehoord dat hier over al vijfentwintig jaar wordt gepraat. Dit vind ik rijkelijk lang. Ik blijf bij mijn eerder verkondigde mening dat een koopavond voor het gehele economisch gebeuren in Breda belangrijk is. De rand gemeenten hebben wèl een koopavond. Hierdoor lijkt wegzuiging van de koopkracht waarschijnlijk. Over vermeende nadelen kunnen wij niet op zinnige wijze discussiëren omdat wij er gewoon te weinig van af weten. Een goed begeleide proefperiode zal ons de nodige gegevens moeten verschaffen voor een verantwoorde beslissing na afloop of tegen het einde hiervan. Ik ben van mening dat wij de afgesproken procedure niet moeten doorkruisen, maar ook niet eindeloos moeten blijven wachten. Daarom steun ik - en naar ik meen met mij een aantal fractiegenoten - gaarne het voorstel van de heer Dees. De heer CRUL: Voor een goed begrip van de door de heer Dees ingediende motie moeten wij teruggaan naar de beraadslagingen van 20 januari. Daarin is een motie aangenomen, waarin niet duidelijk afstand van de koopavond werd genomen, maar waarin in feite gesteld werd dat wij als raad - en daarmee was de meerderheid van de raad het eens - niet als scheidsrechter wilden dienen voor alle betrokkenen in deze zaak. Die betrokkenen zijn de consumenten, de werknemers en de werkgevers, werkzaam in het winkelbedrijf. Naar mijn mening is dat standpunt niet veranderd en moeten wij op die basis verdergaan met onze verdere discussie en met de verdere besprekingen die het college eventueel gaat voeren in deze. Naar mijn mening heeft ook het college geen behoefte aan de motie van de heer Dees omdat het college de motie van 20 januari uit moet voeren. Wij verwachten van de Kamer van Koophandel een gunstig ad vies. Wij zullen de Kamer van Koophandel in verwarring brengen, wan neer wij deze motie aannemen. Wij krijgen dan in feite weer geen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 564