574
29 MEI 1972
of meer terloops door de heer Jacobs aan de orde gesteld, met als ach
tergrond de idee dat er ook andere mogelijkheden waren voor de gemeente
en de stichtingen om het complex op een reële wijze te exploiteren -
zou inhouden dat er een belangrijk verschil zou zijn tussen de huur die
de gemeente zou kunnen vragen en de huurprijs die de onderhuurder
zou moeten betalen, omdat uit het verschil tussen die huren de aan
de raad bekende cijfers - crediteuren, Pius X, leningen e.d. - zouden
moeten worden weggewerkt.
Toen wij eenmaal zover met het waterschap waren meenden wij
op deze zaken niet meer in te moeten gaan. De adviezen van de stads
advocaat inzake huurbeëindiging zijn niet nader uitgewerkt omdat uit
de brieven bleek dat aan een minnelijke oplossing de voorkeur gege
ven werd. Naast een strikt juridische benadering kan men ook het stand
punt van de redelijkheid innemen.
De mogelijkheid van verhuur aan het waterschap als alternatief is
niet verder onderzocht. Met het waterschap is over verhuur gepraat,
maar het heeft duidelijk te kennen gegeven daar niets voor te voelen.
Men is alleen en uitsluitend geporteerd voor koop.
Ik meen nu de belangrijkste punten uiteengezet te hebben.
De heer CRUL: Als ik het goed begrepen heb stelde de heer Broe
ders dat er op de brief van het waterschap d. d. 15 november 1971,
waarin ons gevraagd wordt of wij in Breda ruimte beschikbaar hebben
in april door het college geantwoord is. Als ik dit niet goed begrepen
heb zou ik graag de juiste datum willen weten.
Wethouder BROEDERS: Op 26 januari is er in afwezigheid van
ondergetekende een bespreking geweest waarin op de mogelijkheid
van Bouvigne geattendeerd is, onder het voorbehoud dat het mogelijk
moest zijn het complex vrij te maken. Anderzijds moest het waterschap
toen nog onderzoeken of het voor hem geschikt en acceptabel was. Het
waterschap zal zich hierna georiënteerd hebben en in april hieropvol-
gend is de fase van aanvankelijk oriënterend persoonlijk en telefonisch
overleg ingetreden, terwijl op 29 april de echte onderhandelingen be
gonnen zijn.
Ik weet niet hoe ik moet reageren op de opmerking over de ver
wevenheid van functies die een volstrekte onpartijdigheid bij de behan
deling in de weg zou kunnen staan. Dat k&n. Overigens is het ook mo
gelijk dat er omstandigheden in deze. raad zijn die een volstrekte onpartij
digheid bij de besluitvorming van een aantal leden in de weg zouden
kunnen staan. Het lijkt mij beter hierover maar niets meer te zeggen,
omdat die verwevenheid van functies bij het gehele spel aanwezig is
geweest.
Namens het college wil ik de raad het aannemen van dit orde
voorstel sterk ontraden.
De heer AMERICA: Ik vraag mij af waarom de notulen die ge
maakt zijn van die besprekingen niet aan de raadsleden ter beschikking
zijn gesteld. Daaruit zóu namelijk kunnen blijken dat er sprake is van
strikte onpartijdigheid.
De heer VAN BANNING: De woorden van de wethouder met be
trekking tot de verenigbaarheid van functies zijn bij mij dermate slecht
overgekomen dat ik hem zou willen vragen die passage te herhalen.
Wethouder BROEDERS: Ik weet niet welke besprekingen de heer