577
29 MEI 1972
andere gelegenheid in het buitenland vertoeven en men zou dan vol
komen gelijk hebben.
Ik veronderstel dat men weet dat ik mij immer zeer nauw betrok
ken heb gevoeld bij de zaken met betrekking tot Bouvigne. Men weet
hoe ik mij heb uitgelaten over hetgeen alweer een stukje historie ge
worden is en het is bekend dat ik met grote interesse uitzag naar de
loop der gebeurtenissen bij het komen tot een oplossing voor de nare
gevolgen van het slechte beleid van de stichting-Bouvigne en haar
directie.
Ik vernam op 4 mei dat er onderhandelingen gevoerd werden in
verband met Bouvigne, Ik betreur het dat ik 2, 000 km hier vandaan
toevallig iemand uit Brabant ontmoette die mij, sprekend over de Bouvig-
ne-zaak, vroeg of de zaak met de West-Brabant al geregeld was, want
ik wist niet eens dat er een bespreking plaatsgevonden had met het wa
terschap, Daarna vernam ik dat er een vergadering werd belegd, het
geen voor mij een reden was om eerder terug te komen teneinde de be
sprekingen bij te wonen. Als ik afga op de data waarop de diverse stuk
ken werden aangeboden begrijp ik beslist niet -- hoewel de intelligent -
sten onder ons het wellicht wel begrijpen hoe men op die manier
tot een verantwoord oordeel kan komen. Ik heb uit de stukken die ik
direct na mijn thuiskomst heb bestudeerd dan ook niet kunnen consta
teren dat er goede alternatieve voorstellen zijn gedaan en dat er geen
Sndere mogelijkheden zijn om tot een oplossing te geraken die mede
in het belang van de Bredase gemeenschap is.
Dit alles is voor mij reden om het verzoek van D'66 te onder
steunen, Als lid van deze raad heb ik overigens bijzonder veel bezwaar
tegen hetgeen de wethouder heeft gezegd omtrent omstandigheden
waarin raadsleden zouden kunnen verkeren, dit in verband met hun
volstrekte, onpartijdigheid. Als de wethouder meent zich dit antwoord
te kunnen permitteren aan het adres van degenen die het voorstel heb
ben ingediend zou ik hierover niets gezegd hebben, want dan zou het
alleen een zaak voor die fractie zijn. Nu heb ik er echter uitdrukkelijk
bezwaar tegen. Ik ben niet partijdig, ik ben gekozen door de mensen
uit Breda en van mij wordt verwacht dat ik een objectief oordeel zal
vellen. De wethouder had deze opmerkingen aan het adres van de
raadsleden beter kunnen nalaten.
De heer JANSEN: Zeventien leden uit de raad hebben om veer
tien dagen uitstel gevraagd. Ik ben niet in de gelegenheid geweest de
desbetreffende brief te tekenen, hoewel ik het er wél mee eens was.
In feite gaat het dus om achttien leden van de raad. Men heeft veer
tien dagen gevraagd, u hebt er vier gegeven. Ik vind dit een kwalij
ke zaak en eigenlijk roept men daarmee moeilijkheden op. Voorts
wordt ons maar één keus gelaten, dus eigenlijk is er niets te kiezen.
Uit brieven aan raadsleden is overigens gebleken dat er meer gegadig
den waren. Voorts is geen enkel alternatief onderzocht of verstrekt.
Ik steun daarom het ordevoorstel van de fractie van D'66.
De heer FROGER: De raadsman van de gemeente heeft gezegd
dat de voorkeur gegeven moet worden aan een minnelijke oplossing.
Het zou verwonderlijk zijn als een goed jurist iets anders zou zeggen.
Ik zou u en mijn mede-raadsleden daarom met klem willen verzoeken
als minnelijke oplossing het voorstel de behandeling van deze zaak
uit te stellen, te steunen. .Ik ben ervan overtuigd dat de onderzoek-
termijn te kort is geweest, met name als het gaat om de historie van