57 20 JANUARI 1972 deze proefneming zou dan enquêtering kunnen plaatsvinden Het komt mij juister voor als enquêtering vooraf plaatsvindt en dat, zoals bij voorgaande gelegenheden gebeurd is, aan de hand van de enquête een uitvoerig overleg tussen werkgevers en werknemers plaats heeft. Ik geloof dat de raad aan de hand van die gegevens dan gemakkelijker tot een beslissing zal komen. Evenals in het verleden is onze fractie tegen de instelling van een koopavond door middel van ontheffing van een verbodsbepaling in de Winkelsluitingswet. De heer VON SCHMID: Na al datgene wat reeds gezegd is wil ik proberen mijn betoog zo kort mogelijk te houden, maar ik wil toch wel even uiteenzetten waarom ook van onze kant volkomen afwijzend moet worden gereageerd op het voorliggende voorstel. De heer Span- jer heeft al gewezen op de behandeling in de raad in zijn vorige sa menstelling. Er is toen wel een enquête gehouden, die inderdaad door de meeste raadsleden onvoldoende geacht werd. Het college van bur gemeester en wethouders stelde toen voor niet tot instelling van een koopavond over te gaan. Die enquête is nu niet gehouden; toch krij gen wij te maken met het verbazingwekkende feit dat op grond van het ontbreken van elk vast gegeven de raad een voorstel bereikt tot het invoeren van een koopavond. De opmerkingen die door verschillen de raadsleden zijn gemaakt met betrekking tot de drie categorieën, nl. consumenten, winkeliers en winkelpersoneel, kunnen wij volledig onderschrijven, Met het oog op tijdsbesparing zal ik niet alle reeds genoemde argumenten weer opnieuw behandelen. Toch wil ik nog een enkele opmerking maken. De heer Dees heeft gezegd dat dit voor stel uit de boezem van de winkeliers gekomen is. Ik geloof dat al vol doende is aangetoond dat de zaak juist andersom ligt. Wij beschikken zelf ook over gegevens, die in die richting wijzen. Met betrekking tot de consumenten heeft de heer Brooimans al duidelijk uiteengezet dat vele mensen logischerwijs op een dergelijke ongenuanceerde vraag van de St. Olofstudenten zullen reageren met de uitspraak: ja, gezel lig.' Een dergelijke uitspraak kan natuurlijk niet als basis voor een koop avond dienen. In deze raad hebben wij wel eens meer over harde en zachte gegevens gesproken. Voor ons is een hard gegeven dat de werknemers te gen een koopavond zijn. De door de drie raadsleden gehouden enquête bevestigt dat de vrouwen die de problemen kenden en dus heel bewust re kening hielden met de belangen van de werknemers afwijzend beschikten; dat is voor ons een extra aanwijzing. Verder wil ik nog iets zeggen over een naar mijn mening zeer merkwaardige passage in het voorstel zelf. Het voorstel is hier al zeer zwak genoemd en mijns inziens is dat nog zeer zwak uitgedrukt. Op blz. 2 van het voorstel wordt vermeld "Op grond van deze overweging verklaarde de grootst mogelijke meerderheid van die commissie - slechts één lid (de vertegenwoordiger der werknemers) stemde tegen - voorstander te zijn van de invoering van een wekelijkse koopavond.Het is natuurlijk belachelijk dat de man die het grootste gedeelte van de belanghebbenden vertegenwoordigt als eenling wordt opgevoerd, die overstemd zou zijn door de rest. Deze argumentatie slaat vanzelfsprekend nergens op en maakt alleen al het gehele stuk onleesbaar. In ieder geval kan deze opmerking niet dienen als basis voor een geargumenteerd voorstel tot het instellen van een koopavond. Uit den treure is er ook al gewezen dat wij totaal niet op de hoog te zijn van de consequenties van een koopavond, b. v. ten aanzien van de voor- en nadelen, eventuele kosten etc. Wij zijn van deze conse quenties niet op de hoogte, omdat er geen enquête gehouden is. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 57