599 29 MEI 1972 heb, dat de andere gemeenten via hun vertegenwoordigers in het Waterschap hiertegen fel hebben geprotesteerd. Een volgende opmerking heeft betrekking op de kleine credi teuren. Ik wil het college vragen wie. nu in feite die kleine crediteu ren zijn. Bij de groep kleine crediteuren wordt wel Philips genoemd. Is dat een kleine crediteur? Ik geloof dat dat bedrijf nogal wat winst maakt» De dienst van openbare werken wordt niet bij de groep kleine crediteuren vermeld» Ik vind dat een bijzonder merkwaardige situatie. Wat de gezinszorg betreft heb ik ook nogal wat problemen. De stichting Bouvigne verblijft illegaal op het Bouvigne-complex. Men was hiervan wel degelijk op de. hoogte» De toenmalige directie heeft indertijd schriftelijk aan haar bestuur doen weten dat een en ander niet toegestaan was. In 1964 heeft de gemeente al om duidelijkheid verzocht met betrekking tot de verhoudingen, huurafspraken, etc. Blijkbaar is de stichting Bouvigne nooit ingegaan op die in 1964 con creet gestelde vragen, maa^ heeft men een andere weg gekozen, nl. de weg via her Bisdom. Het Bisdom is er blijkbaar ingetrapt en moet er dan nu ook maar voor opdraaien. De stichting Bouvigne heeft op een bepaald moment, waarop zij illegaal op het Bouvigne.-complex verbleef, willens en wetens een gebouw neergezet op grond die niet haar eigendom was en zelfs niet door haar was gepacht. Ik vraag mij dan toch wel af of hier sprake is van "te goeder trouw". Het kan er bij mij niet in dat dit in een rechtsstaat als de onze. als "te goeder trouw" zou worden aangemerkt. Ik kan dat niet geloven» In dit verband heb ik nog een vraag aan de heer Broeders, die op dat moment lid was van het curatorium van Bouvigne, en op die manier dus ook betrokken was bij de gehele ont wikkeling op Bouvigne» Hoe dacht de heer Broeders toen over deze zaak en hoe denkt hij er nu over? Was er inderdaad sprake van een te goeder trouw handelen? De. onderhandelingen rond de. erfpachtkwestie zijn steeds door de stichting Bouvigne afgebroken, omdat men niet verder durfde te gaan» Nu wordt gesteld dat wij toch een minnelijke schikking moeten treffen en dat alles van de kant van de gemeente moet komen; ik vind dat zeer verwerpelijk.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 599