58 20 JANUARI 1972 heer Kroon heeft er zojuist nog op gewezen en ook wij zijn van mening dat aan het voorstel van het college minstens een goede enquête vooraf had dienen te gaan. Een vrijblijvende enquête aan de hand van de nu door de St. Olofstudenten gestelde vragen is zoals de heer Van Os al opmerkte nietszeggend. Wij zijn op dezelfde gronden ook niet voor het invoeren van een maandelijkse koopavond. Vervolgens wil ik een zeer belangrijk punt centraal stellen. Evenals voor enkele andere sprekers is ook voor ons één van de hoofdzaken dat de raad nu in feite gevraagd wordt arbiter te zijn in een geschil dat zeer duidelijk bestaat tussen werkgevers en werknemers in de winkelbranche. Ik geloof dat dit niet de taak van de raad kan zijn. De situatie zou geheel anders komen te liggen als er een gelijkluidend verzoek zou zijn binnengekomen, maar nu zo duidelijk blijkt dat over deze zaak grote onenigheid bestaat tus sen werkgevers en het gehele winkelpersoneel is het mijns inziens vol komen onjuist dat de raad nu gevraagd wordt een besluit te nemen. Ik ben het volkomen eens met andere sprekers dat beide partijen het eerst onder elkaar zullen moeten uitvechten alvorens de raad hierover een zinnig woord kan zeggen. In de proeftijd geloven wij niet zo erg. Ik wil een vergelijking maken met semi-permanente bouw. Oorspronke lijk is deze bouw bedoeld om korte tijd dienst te doen, maar staat er generaties later nog. Wij zijn ervan overtuigd dat het indien wij tot een proefperiode zouden overgaan zeer moeilijk zal zijn de zaak weer terug te draaien. Op die grond willen wij een proefperiode dus niet on dersteunen. De kernpunten samenvattend zijn wij tegen het voorstel, omdat het gehele stuk onvoldoende voorbereid is en omdat wij ervoor passen als raad te arbitreren in een geschil dat zeer duidelijk bestaat. De heer VAN OVERVELDT: Ik wil toch nog een enkele opmerking maken. Ik ben van mening dat de gemeente uit een oogpunt van alge meen belang een proef met de koopavond zou moeten aandurven. Niet Breda is ten aanzien van een koopavond de koploper, maar omliggende gemeenten zoals Etten-Leur, Oosterhout, Roosendaal en als mijn infor maties juist zijn binnenkort ook Tilburg zijn ons hierin voorgegaan. Ik geloof niet dat Breda in deze kan achterblijven. Breda heeft een streek- functie te vervullen en ik ben het met het in het preadvies gestelde eens, nl„ dat dit verplichtingen met zich meebrengt. Wat zien wij in Breda? Breda als koopstad - het is vanavond al meer opgemerkt - is achterge bleven, is niet klaar. Buiten Breda staat de tijd echter niet stil. Het gevolg van dit alles is dat wij een koopkrachtafvloeiing van Breda naar West-Brabant, met name naar Roosendaal en Etten-Leur, kunnen con stateren. Ik las onlangs dat jaren geleden nog 24 °]o van de Westbrabantse koopkracht op Breda gericht was. De Belgen richten hun aandacht ook steeds meer op West-Brabant. Bij deze verminderde koopkracht in Bre da zijn echter ook de werknemers en werkneemsters ten nauwste betrokken. De werkgelegenheid wordt hierdoor immers geschaad. Breda heeft impul sen nodig en ik zie een koopavond als één van die impulsen. De koop avond kan er mogelijk toe bijdragen dat verloren terrein herwonnen wordt. Ik kan dan ook meegaan met het voorstel om bij wijze van proef geduren de zes maanden een koopavond in te voeren. Ik zou overigens een lange re termijn geprefereerd hebben. Vanavond is al meer naar voren geko men dat er enquêtes gehouden zijn. Waarop zijn deze enquêtes echter gebaseerd? Naar mijn smaak zijn de uitspraken in een emotionele, ge voelsmatige benadering gedaan. Men beschikte doodeenvoudig niet over cijfers, omdat men in Breda nog geen koopavond heeft gekend. Ik ge loof dat men in de proefperiode na ongeveer vier of vijf maanden door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 58