29 MEI 1972
610
De heer CRUL- Die rottigheid moet er dan wel zijn, wethouder,
anders kun je niet roeren!
De heer BROEDERS: Rottigheid is er natuurlijk altijd.
De heer FROGERi Foei toch!
De heer BROEDERS: Natuurlijk, dat weet u ook wel, mijnheer
Froger. De vraag is echter hoe wij moeilijkheden oplossen. Dat
dient op een zo eerlijk mogelijke, open en duidelijke manier te
gebeuren en de raad heeft een open en duidelijke presentatie van
de zijde van het college voor zich liggen Ik ben door die schop
recht voor de scheen eigenlijk een beetje tot deze verklaring uit
gelokt en ik geloof dat het mijn goed recht was over dit punt iets
te zeggen.
De kwesties van de alternatieven en de kleine crediteuren
heb ik al bespioken. Men kan ook spreken over groep 1 en groep 2
van de crediteuren.
Ik geloof met betrekking tot de slechte samenwerking met an
dere gemeenten in de regio niet te hoeven antwoorden, omdat dat
duidelijk op uw terrein ligt, voorzitter.
De heer America heeft van mij nog een oordeel gevraagd over
bepaalde handelingen en wel omdat ik indertijd lid was van het
curatorium van Bouvigne. Ik wil dan toch wel uitdrukkelijk stel
len dat ik lid geweest ben van het curatorium voor het vormings
werk. Dit curatorium beoordeelt de inhoud van het vormingswerk,
de enge tak van het werk op Bouvigne. Ik ben daarbij nooit be
trokken bij welke financiële "faits et gestes" en juridische com
plicaties dan ook met betrekking tot Bouvigne, Ik geloof dat het
juist is om het op deze maniei te stellen. Ik wil er geen enkel
misverstand over laten bestaan dat het niet zo is dat ik vanuit
mijn Bouvigne-tijd al op de hoogte was van bepaalde transacties
en handelingen en deze ook mede gesanctioneerd heb.
Ik geloof de vragenstellers hiermede in grote lijnen beant
woord te hebben.
De heer SEVERENS: Mag ik bij interruptie iets vragen, mijnheer
de voorzitter?
De VOORZITTER: Ik geloof dat wij eerst de heer Mans de ge
legenheid moeten geven om het woord te nemen. Hij kan dan na
mens het college de resterende vragen beantwoorden.
De heer MANS: Ik wil een paar korte opmerkingen maken
met betrekking tot de vragen over het vormingswerk. Zoals be
kend was het ministerie aanvankelijk bereid om overleg te ple
gen over de voortgang van de subsidiëring van het vormingswerk,
mits de financiële situatie van Bouvigne zou zijn opgelost. Tijdens
de begrotingsdebatten van vorig jaar heb ik de raad medegedeeld
dat het ministerie daarna bij monde van de heer Vonhoff aan de
gemeente Breda heeft laten weten dat de voor het vormingswerk
gereserveerde gelden niet langer meer beschikbaar zouden zijn.
Informatie over verdere stappen en activiteiten met betrekking tot
het vormingswerk zal de raad in een apart raadsvoorstel worden
aangeboden.