619
29 MEI 1972
eigenlijk betalen. Ik heb uit de samenstelling van het overeen
gekomen bedrag nl. niet kunnen opmaken dat het achterstallig
onderhoud een grote rol gespeeld heeft.
Ik begnjp ook niet dat ei niet met het waterschap is onder
handeld ovei verkoop van de gebouwen zonder het kasteel.
Miskent het college de band tussen het kasteel Bouvigne en de
stad Bieda? De gedachte aan een dergelijke band is kennelijk niet
bij het college opgekomen en ik moet dan toch wel concluderen
dat het college van mening is dat Bouvigne niets voor de stad Breda
betekent en dat het rustig weggegeven kan worden. Mijns inziens
is echter de praktische waaide van het kasteel en de omliggende
gebouwen vooi het waterschap bijzonder gering.
Ik heb uit de woorden van de wethouder ook beluisterd dat de
stichtingen eigenlijk niet bereid waren, ook nu ïjog niet, te onder
handelen zonder dit de verkoop aan het waterschap erbij betrok
ken werd. Het waterschap is hierdoor ook min of meer in een dwang
positie komen te verkeren. De tijd is nu toch wel rijp om met de
stichtingen tot een goed accoord te komen zonder dat daarbij de
verkoop aan het waterschap een rol speelt en ik vind hun houding
dan ook bijzonder brutaal. Het lijkt erop alsof wij ons als gemeente
alles door de Pius X stichting laten dicteren, maar misschien is dat
nog een erfenis uit het verleden.
Met betrekking tot de School tot Opleiding Gezinszorg vraag
ik mij af of wij op korte termijn misschien een voorstel moeten
verwachten om een paar ton te voteren voor de continuering van
de opleiding voor de gezinszorg. Mijns inziens zit dat er dik in;
met die stichting is de zaak nog niet rond en dat zou wel eens
zo vervelend kunnen worden dat wij er wat geld voor opzij zouden
moeten leggen.
Ik heb uit de argumenten van de wethouder ook niet kunnen
opmaken dat de prijs bij een eventuele gerechtelijke procedure
meer dan 1 1/4 miljoen zou hebben bedragen. Ik betwijfel dat
ook ten zeerste en gezien de uitlatingen van anderen sta ik daarin
geloof ik niet alleen.
De werkgelegenheid in de regio is door diverse mensen aan
gestipt. Tot mijn spijt heeft de wethouder dit punt ook niet in
zijn antwoord betrokken, terwijl hiervoor naar mijn mening toch
alle aanleiding was, omdat dit argument in het voorstel van het
college een uitzonderlijk grote rol speelt.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: In eerste instantie heb ik twee
concrete vragen geiteld. Op de eerste vraag heb ik een onvoldoend
antwoord gekregen, terwijl de wethouder op de tweede vraag hele
maal niet ingegaan is. Mijn eerste vraag heeft ook de heer Crul
in tweede instantie aangesneden: deze vraag had betrekking op de
taxatie van de school voor gezinszorg in verhuurde toestand. Êa
het voorstel wordt in het hoofdstuk uitgangspunten van de gemeente
onder 5 e het volgende vermeld; "Indien de regeling ertoe zou
leiden dat de gezinszorgschool vrij van huur wordt gemaakt (met
inbegrip van een regeling t, a. v, de cessie), dan dient die rege
ling op enigerlei wijze financieel te worden gewaardeerd.Met
andere woorden: bij de verkoop dient dan een stuk van die financiële
regeling terug te komen. De wethouder heeft zojuist gezegd dat hij
niet weet of de school in vrijgemaakte toestand gewaardeerd is en
hoe die taxatie is uitgevallen. Hoe heeft het college dan over die