60
20 JANUARI 1972
groter kunnen worden. Het optreden van allerlei culturele gezelschappen,
alsook van sportverenigingen, zou ertoe kunnen bijdragen dat zo'n koop
avond werkelijk geslaagd genoemd kan worden. Ik hoop dat iedereen hier
aan medewerking zal verlenen en dat door b.v, het openstellen van mu
sea, banken en de gemeentelijke diensten de mogelijkheid geschapen
zal worden om met de koopavond een juiste proef te nemen in het be
lang van iedereen, ook van de werknemer en van de neringdoenden,
maar toch zeker in het belang van onze stad.
De heer VAN GRAAFEILAND: Voordat ik inga op de ontstellende
hoeveelheid suggesties en opmerkingen die met betrekking tot dit voor
stel naar voren zijn gebracht lijkt het mij wel gewenst, zeker na de op
merkingen van de heren Jansen en Von Schmid, die dit maar een zwak
voorstel vinden, het algemene kader te schetsen, vanwaaruit het col
lege bij het opzetten van dit voorstel is vertrokken. Ik geloof dat dat
nodig is om de opmerkingen van het college in de juiste context te
kunnen zien. Het gemeentebestuur heeft geen bevoegdheid om in te
grijpen ten aanzien van de economische ordening van de gemeente.
Die bevoegdheid bestaat eigenlijk alleen maar met betrekking tot het
vaststellen van bestemmingsplannen. Dat houdt dus in dat indien mo
gelijkheden gecreëerd worden om de Hinderwet, de Bouwverordening
of de Winkelsluitingswet toe te passen en als gevolg daarvan de mogelijk
heid voorhanden is om in te grijpen in de economische ordening van de
gemeente, het gemeentebestuur over de schreef zou gaan. Die mogelijk
heden zijn er nl. alleen maar bij de gratie van het feit dat aan het ge
meentebestuur de uitvoering en de controle op de naleving van deze
wetten is opgedragen. Het zou een onjuiste hantering van de Winkelslui
tingswet betekenen, indien het gemeentebestuur naar aanleiding van een
verzoek tot het doen van een proef met een koopavond voor deze proef
niet zonder meer de condities zou scheppen. Voor ons is primair dat
de meest-betrokkenen, de werknemers, de werkgevers en de consumen
ten, achter het desbetreffende verzoek staan. Uit de formulering van
het voorstel is een en ander duidelijk te lezen. Wij laten iedereen aan
het woord: de werkgever, de Kamer van Koophandel, de werknemer.
Vervolgens formuleren wij ietwat voorzichtig het standpunt van het col
lege. Wj zijn nl. van mening dat een gefundeerd oordeel eerst na een
proefneming kan worden gegeven. Eigenlijk zouden wij nu tot stemming
over het voorstel kunnen overgaan. Men kan zich dan laten leiden door
het standpunt van de werkgever, de werknemer of door het op dit mo
ment minder goed te kwantificeren belang van de consument, ofwel
door het algemeen belang van de gemeente Breda. Zo simpel ligt de
zaak echter niet; door de meeste raadsleden is bij de behandeling van
dit voorstel voorbijgegaan aan het feit dat er ten aanzien van de argu
mentatie een onderscheid gemaakt moet worden tussen het vóór of te
gen een koopavond en het vóór of tegen een proefperiode zijn. Dat zijn
eigenlijk twee totaal verschillende zaken. Het blijkt uit het voorstel
dat het college nadrukkelijk voorstander is van het instellen van een
proefperiode, omdat het van mening is dat alleen op grond daarvan
ervaring kan worden opgedaan ten aanzien van de wijze waarop een koop
avond in Breda eventueel zou kunnen slagen. Wij hebben als gemeente
bestuur gewoon de proefperiode nodig om argumenten te vergaren voor
het al dan niet instellen van een koopavond. Wij zijn dus eigenlijk van
mening dat achter alle opmerkingen van de raad en het college grote
vraagtekens gezet kunnen worden. In wezen spreken wij immers in ter
men van veronderstellingen en niet in termen van stellingen. Het gaat