626
29 MEI 1972
Mevrouw Van Nes heeft gesproken van een verregaande toegeef
lijkheid met betrekking tot de "Grootthoeve". Ik heb opgemerkt
dat men bij verandering van het contract kennelijk toch is uitge
gaan vaa de duui van ae overeenkomst. De huurster kon een ver
lenging van het huurcontract tot 2030 afdwingen. Ik moet u zeg-
gen dat wij bij de onderhandelingen over huur en erfpacht in de
oude situatie bij het opstellen van regels met betrekking tot de
erfpacht ook van diezelfde datum uitgegaan zijn. In deze gehele
kwestie zit dus een zekere redelijkheid, er mocht immers worden
aangenomen dat de gemeente bereid was ook ten aanzien van de
ze zaak tot 2030 een regeling te treffen.
Voorzitter, ik geloof dat ik de voor mij bestemde vragen hier
mede beantwoord heb.
De VOORZITTER: Dank u zeer. mrjnheer Broeders. Dames en
heren, ik wil voordat de heer Van Os het woord voert nog een en
kele opmerking maken.
Van de zijde van de heien Severens en America is een vraag
gesteld over de centrumfunctie van Breda: de heer America heeft
het daarbij heel speciaal gehad over de positie van Breda in de
regio. Blijkbaar is het een gegeven dat in hun oordeelsvorming ten
aanzien van deze aangelegenheid een belangrijke rol speelt en ik
wil mij dan ook graag beijveren om hierover met alle mogelijke
overtuigingskracht iets te zeggen. In de eerste plaats is het natuur
lijk duidelijk, mijnheer Seveiens dat de centrumfunctie van Breda
op zich alleen al vanwege het aantal inwoners en de functies die
Breda vervult is aangetoond. Die centrumfunctie is ook vrijwel nooit
in welk geschrift dan ook in twijfel getrokken en wordt ook op dit
moment niet in twijfel getrokken. Breda is het bestuurlijk centrum
van de regio en het gewest.
Als mijn tweede bijdrage aan dit debat, voorzover het althans
de vragen van de heren Severens en America betreft, wil ik opmer
ken dat juist het waterschap West-Brabant een instelling is die in
de "hoofdstad van West-Brabant" zou moeten worden gehuisvest.
Over dit punt bestaat trouwens in de kringen waarin men over dit
soort zaken moet spreken geen verschil van opvatting. Ik merk nu
dat dit door sommige raadsleden in twijfel getrokken wordt; de
heer America heeft nog heel speciaal gezegd dat de positie van Breda niet
zo sterk is en dat Breda niet altijd zo'n fraaie rol speelt. Mijns inziens
is echter de positie van Breda juia in de afgelopen jaren ook in dit op
zicht vele malen versterkt. Het hoeft tenslotte ook niet zo te zijn -
ik merk dat eigenlijk vanavond - dat men Breda dit soort zaken
niet helemaal zou gunnen. Het lijkt mij toch een onjuiste stelling-
name.
Mijn derde opmerking gaat dan over werkgelegenheid. De ge
tallen zijn bekend; de heer Broeders heeft daarover nog een opmer
king gemaakt. Uiteraard is de vestiging van het waterschap op Bou-
vigne van betekenis voor de werkgelegenheid in Breda. Het aantal
werknemers zal behoorlijk groot zrjn en ik geloof dan ook dat de
vestiging van het waterschap in Breda juist op grond van die over
weging voor Bieda van belang kan zijn.
Dames en heren, ik stel u voor de besprekingen over dit agen
dapunt te besluiten. Ik geef echter eerst nog even het woord aan
de heer Mans, die nog vragen zal beantwoorden met betrekking
tot het vormingswerk.