628
29 MEI 1972
De heer SEVERENS: Het college oefent vanavond dwang uit op
de raad om een beslissing te nemen ten aanzien van de verkoop
van Bouvigne. Mijns inziens is de termijn die de raad voor studie
van het voorstel ter beschikking is gesteld onverantwoord kort ge
weest. Er is hier sprake van een verregaande beslissing: die beslissing
kan nl. ernstige gevolgen hebben, ook voor de toekomst van de
Bredase gemeenschap. Tal van belangrijke vragen zijn vanavond
onbeantwoord gebleven. Ook heeft het college het spoedeisend ka
rakter van de verkoop niet aangetoond. Dit alles maakt het mij
onmogelijk thans een afgewogen beslissing te nemen. Tegen de
druk aie het college op mij uitoefent om toch te beslissen protes
teer ik; ik beschouw deze druk als vorm van onbehoorlijk bestuur.
Mij wordt geen andere keuze gelaten dan mij aan de stemming
te onttrekken door de iaadszaal te verlaten.
De heer VAN OVERVELDT: In eerste instantie heb ik al be
zwaren naar voren gebracht, die het mij moeilijk maken om tot
een verantwoorde beslissing inzake het voorstel te komen. Het de
bat van hedenavond heeft in die situatie geen wijziging gebracht,
zodat ook ik mij van stemming zal onthouden.
Mevrouw VAN NES™BRANDS: Tijdens het debat over het orde
voorstel dat aan het begin van deze avond op mijn verzoek gehouden is
heb ik namens onze fractie gewezen op de verantwoordelijkheid van
ieder raadslid persoonlijk. Wij zijn van mening dat wij de verant
woordelijkheid voor een beslissing inzake het vanavond behandelde
agendapunt niet kunnen dragen. De door ons aangevoerde argumen
ten blijven voor ons gelden en wij zullen ons eveneens van stem
ming onthouden.
De heer CRUL: Mede namens mejuffrouw Paulussen, mevrouw
Willems en de heer Mensen wil ik de volgende verklaring afleggen.
Wij zijn van oordeel dat vanavond om de hierna te noemen rede
nen geen verantwoorde beslissing ten aanzien van de verkoop van
het Bouvignecomplex kan worden genomen:
1. het afwijzen van het ordevoorstel, waarin om een onderzoek
wordt gevraagd;
2. het ontbreken van voldoende informatie om de minnelijke schik
king op haar waarde te kunnen schatten;
3. het ontbreken van de toegezegde alternatieve mogelijkheden;
4. het gebruik dat door het college van de adviezen van de stads
advocaat gemaakt is;
5. de verwevenheid van functies van enkele leden van het college,
die tevens zitting hebben in het bestuur van het waterschap;
6. de rol die de huidige wethouder van openbare werken als voor
malig directeur van Bouvigne bij de besluitvorming in het col
lege kan hebben gespeeld.
Wij zullen dus niet aan de stemming deelnemen en zullen de zaal
verlaten.
De heer ROOZEBOOM: Ik vind het bijzonder te betreuren dat
meerdere raadsleden het werkgelegenheidsaspect zo laag gewaar
deerd hebben. Vervolgens wil ik toch even vaststellen dat ik het
zeer curieus vind dat men in tien dagen niet in staat is om con-