61
20 JANUARI 1972
er ons om van die veronderstellingen stellingen te maken en daarvoor
hebben wij een proefperiode nodig. De bezwaren die door de raad zijn
geuit zijn in een aantal groepen te verdelen. Enige algemene bezwa
ren zijn naar voren gekomen; de gevolgen voor de werknemers en de
werkgevers zijn aan de orde geweest; de standpuntbepaling van de Ka
mer van Koophandel en de gevolgen voor de consumenten zijn aange
stipt. Bovendien is zij het dan ook jammer genoeg slechts hier en daar
het algemeen belang van de koopavond voor de gemeente Breda naar
voren gebracht. Ik zal trachten de zaak in deze zin ook enigszins sys
tematisch te behandelen, anders vrees ik dat wij aan het eind van de
rit door de bomen het bos niet meer zullen zien.
De heer Jansen acht het noodzakelijk dat het voorliggende voorstel
wordt teruggenomen; hij is nl» van mening dat het voorstel onvolledig
is. Ik heb al gezegd wat terzake het standpunt van het college is. Wij
volgen in deze de wensen die uit de Bredase samenleving komen en
niets meer dan dat.
De heer Spanjer stelt dat de raad als scheidsrechter moet fungeren tus
sen werkgevers en werknemers; uit de gang van zaken bij de Kamer
van Koophandel blijkt dat er geen sprake is van een unanimiteit van
het oordeel. De heer Spanjer concludeert daaruit dat dit voorstel niet
in de raad zou moeten worden behandeld, maar ik vraag mij dan wel
af op welke wijze bestuurd moet worden, indien men ervan uit zou
gaan dat er een unanimiteit van het oordeel moet bestaan. Wij kun
nen dan als gemeenteraad best naar huis gaan; in de raad bestaat er
ook zelden een unanimiteit van oordeel en toch wordt er hier lustig
op los beslist. Wij fungeren overigens misschien wel als scheidsrechter,
maar ook als gemeentebestuur dat terzake een taak heeft. Door het
rijk zijn aan ons de mogelijkheden gedelegeerd om al dan niet ont
heffing te verlenen op een verbodsbepaling in de Winkelsluitingswet.
Het zou dus bijzonder eigenaardig zijn als wij ons op grond van het
ontbreken van unanimiteit van het standpunt aan deze gedelegeerde
bevoegdheid zouden onttrekken.
De heer Brooimans stelde in het algemeen dat een voorstel tot het in
stellen van een koopavond eigenlijk inhoudt dat de klok enige tiental
len jaren wordt teruggedraaid. Wii zijn indertijd bijzonder gelukkig
geweest met de Winkelsluitingswet, omdat op grond van deze wet aan
allerlei misstanden op sociaal terrein een halt kon worden toegeroepen,
en nu stellen wij weer een koopavond in. Ik geloof dat die vergelijking
toch enigszins mank gaat. De heer Brooimans vergelijkt dan de huidi
ge situatie met die van veertig jaar geleden en doet voorkomen alsof er in
de tussenliggende tijd niets veranderd is. Hij gaat tevens ervan uit dat de
winkelier zijn diensten zal moeten verlenen op die momenten, waarop
het de consument goed uitkomt. In wezen is dat precies hetzelfde als
in het geval van de landbouwer. Ik zie dat verschil van mening dan ook
niet zo erg zitten en ik zie ook niet in dat wij de klok daarmede zou
den terugdraaien.
De heer Kroon heeft gezegd dat de standpunten vastliggen. Ik vind het
jammer dat welke argumentatie dan ook in die standpunten nauwelijks
enige verandering zou kunnen brengen. Ik vind het ook onjuist dat stand
punten vastliggen; het lijkt mij dan nl. weinig noodzakelijk om hier voor-
stellen te behandelen.
Ik wil de gevolgen van een koopavond voor de werknemers, zoals die
door enige raadsleden naar voren zijn gebracht, eens op een rijtje zet
ten. Door de heer Spanjer is gesproken over een algemene verbetering van
de maatschappelijke positie, de werknemer uitgezonderd. De heer Dees
heeft gesproken over net bij de Arbeidsinspectie onvoldoende beschik-