20 JANUARI 1972
62
baar zijn van mankracht, zodat geen controle kan worden uitgeoefend
op de arbeidstijden van jeugdige werknemers onder de 18 jaar. Hij
heeft tevens gevraagd in hoeverre het niet-geven van compensatie voor
het werken tijdens de koopavond kan leiden tot ontslagaanvragen. De
heer Mensen heeft ten aanzien van de Arbeidsinspectie eigenlijk dezelf
de vraag gesteld en is verder van mening dat het in verband met de
scholing van de jongere werknemers wel bijzonder ongunstig zou zijn
indien de vrijdagavond tot koopavond zou worden verheven. De heer
Brooimans is ingegaan op de in de brief van de Decom genoemde motie
ven en wees tevens op een aantal enquêtes, o. a. in Groningen. Uit de
enquêtes is volgens hem gebleken dat geen compensatie werd gegeven
en geen vergoedingen werden betaald en dat de organisaties van werk
nemers tegen het voorliggende voorstel zijn. Ook in Groningen zouden
deze organisaties zich tegen een koopavond hebben uitgesproken.
De heer Kroon maakte melding van het feit dat hoewel het winkelper
soneel kennelijk slecht georganiseerd is zich toch nog 4000 werknemers
bij een organisatie hebben aangesloten. Absoluut gezien is dat een vrij
behoorlijk aantal, al moet op grond van de door ons ingewonnen infor
matie gesteld worden dat dit aantal slechts 10% van het totale winkelperso
neel uitmaakt.
Wat is er nu aan de orde? Er is een belangrijk verschil tussen de arbeids
tijden en de winkelsluitingstijden; de heer Dees heeft dat al uitgewerkt.
Daarbij komt nog dat de kwestie van de arbeidstijden een totaal boven-
gemeentelijke zaak betreft, die op landelijk niveau uitgevochten moet
worden. Het resultaat daarvan is voor ons een gegeven, zoals op dit
moment het Arbeidstijdenbesluit voor het Winkelpersoneel en de se
cundaire arbeidsvoorwaarden voor ons gegevens zijn. Het zou dan ook
volstrekt onjuist zijn als verschillen van mening tussen werkgevers en
werknemers op de rug van de winkeliers zouden worden uitgevochten,
onafhankelijk van het feit of de winkeliers vóór of tegen deze koopa
vond zijn; dat doet niet terzake. Terzake doet dat deze aangelegen
heden landelijk aangepakt worden en niet op gemeentelijk niveau kun
nen worden uitgevochten. De eventuele misvatting dat arbeidstijden
en openstellingstijden dezelfde zouden zijn is mijns inziens op goede
wijze door de heer Dees aan de kaak gesteld. De winkelsluitingstijden
liggen op een geheel ander vlak dan de arbeidstijden en een verlenging
van de openstellingstijden behoeft in beginsel helemaal niet te leiden
tot een verlenging van de arbeidstijden. Er is gesteld dat het winkelper
soneel zich grotendeels heeft uitgesproken tegen de koopavond. Ik moet
toch wel zeggen dat ik de motivering daarvan allerminst sterk vind.
Bovendien kan nog worden opgemerkt dat wij ten aanzien van de situ
atie in Breda eigenlijk maar bitter weinig weten, vooral omdat wij
pns niet op goede enquêtes kunnen baseren. Wij weten wel dat een
principiële en massale tegenstand van werknemers nog eigenlijk niet
gebleken is. Verschillende raadsleden hebben reeds enquêtes aangehaald
en ik wil dat ook doen. In Utrecht en Arnhem is een enquête onder het
winkelpersoneel gehouden. Daarbij is gebleken dat in Utrecht 71% en
in Arnhein 54% van het winkelpersoneel vóór een koopavond is, een
en ander overigens qua argumentatie geheel afhankelijk van een com
pensatieregeling. Voor die compensatieregeling bestaat een landelijk
voorschrift, dat opgenomen is in de secundaire arbeidsvoorwaarden.
Verder is mij door een middenstander hier ter stede verzekerd dat op
een koopavond overwegend wordt verkocht. Het verkopen is voor het
winkelpersoneel het leukste gedeelte van de taak. Andere werkzaam
heden zijn b. v, het inventariseren, bevoorraden, schoonmaken van
het vak en prijzen. Op zichzelf zijn dit niet zulke leuke werkzaamheden