655
22 JUNI 1972
De VOORZITTER: Ik was mijzelf daarvan niet bewust. Misschien
zou ik, als ik de negen andere personen zou kennen, kunnen be
oordelen of ik mij in een al dan niet prettig gezelschap bevind.
Mogelijk kan de heer Crul mij over de negen andere personen nog
eens informeren.
Het college heeft bepaald niet willen suggereren dat de raads
leden wel op presentiegeld uit zijn. Ook bij de raadsleden ver
onderstelt het college een engagement. Het college heeft even
min willen suggereren dat diegenen die bij de particuliere insti
tuten werkzaam zijn allemaal mensen zijn die een hoog inkomen
hebben. Wij weten juist dat het engagement ook bij mensen die
een laag inkomen hebben aanwezig is en dat deze mensen boven
alle lof verheven zijn, omdat zij voor het werk dat zij doen hun
gehele persoonlijkheid inzetten en hun vrije tijd opofferen. Ik geloof
dat, als u met deze opvatting van het college zou kunnen instem
men, de passage die mogelijk tot wat verwarring aanleiding geeft
verklaard is.
De vraag van de heer Crul over presentiegeld en onkostenver
goeding meen ik intussen al beantwoord te hebben.
De kwestie van de fractie-assistent meen ik buiten de orde te
mogen verklaren. Het aan de orde zijnde voorstel heeft betrekking
op presentiegeld voor commissies etc. Ik wil dan ook voorstellen
dat men het vraagstuk van de fractie-assistent in de commissie al
gemene zaken op eigen initiatief eens aan de orde stelt. Ik moet
bovendien zeggen dat ik over de zaak als zodanig op dit moment
ook geen nadere mededelingen zou kunnen doen.
De heer Koertshuis heeft gezegd de bedoeling die achter het
yoorstel zit te onderschrijven, maar het niet eens te zijn met de
door het college getrokken grens. Ik hoop duidelijk gemaakt te
hebben dat het college bij het trekken van die grens in de eerste
plaats te maken heeft gehad met wettelijke bepalingen en in de
tweede plaats waarschijnlijk niet in staat is een grens te trekken
die recht doet aan datgene wat recht en redelijk is. Ik geloof dat
dat de moeilijkheid is, waarvoor zowel het college als de raad op
dit moment zitten.
Over de hoogte van het presentiegeld heb ik ook al gesproken.
Misschien zou het mogelijk zijn een verbeterde regeling in te
voeren, indien wij de vrijheid zouden hebben om een onkostenvergoe
ding te geven. De vraag blijft dan nog wel op welke wijze dit zou
moeten gebeuren. Wij hebben helemaal niet de overtuiging dat wij
u een volmaakt voorstel hebben voorgelegd. Wij menen wel dat wij
op dit moment enigermate tegemoetkomen aan datgene wat ook in de
raad leeft. Al werkend kunnen wij dan nagaan welke verbeteringen
eventueel zouden kunnen worden aangebracht.
De heer van Os is het mijns inziens met de grondtoon van het
voorstel ook eens.
De heer Froger heeft duidelijk een afwijkend standpunt naar
voren gebracht.
De heer Sandberg gaat accoord met een zekere vergoeding,
maar vindt het voorstel weinig consequent en wijst ook op de
sub-commissies. Onzerzijds is gewezen op de hiermede verband
houdende moeilijkheden. Wij zien op dit moment voor de op
lossing van deze moeilijkheden geen praktische regeling voor de
hand liggen. Wij ontkennen echter niet helemaal de redelijkheid
van een dergelijke regeling.