656 22 JUNI 1972 De heer Sand'berg heeft ook nog de mening van het college gevraagd over de vraag of ook raadsleden uitgezonderd moeten worden bij de toekenning van een vergoeding aan commissie leden. Wij menen, zoals wij ook in het voorstel hebben neer gelegd, dat wethouders en ambtenaren ten aanzien van een ver goeding moeten worden uitgezonderd, maar wij zijn niet zover gegaan dat ook raadsleden moeten woiden uitgezonderd. Het col lege meent nl. dat het redelijk is om een vergoeding te geven aan raadsleden die in die commissies zitting hebben en daarvoor naar wij aannemen tijd en werkkracht beschikbaar stellen. Raads leden die in diverse commissies zitting hebben krijgen daarvoor immers ook een vergoeding. De heer America heeft gezegd dat het een slecht voorstel is. Wij zijn niet van mening dat het een volmaakt voorstel is; wij menen wel dat het een redelijk voorstel is, waarbij wij in het kader van de mogelijkheden tegemoetkomen aan datgene wat on getwijfeld ook in de raad leeft. De heer America heeft gewezen op de veranderingen in de samenleving, de wenselijkheid om de gewone man bij een en ander te betrekken, het veranderen van de structuur en de mogelijkheden die daarvoor geschapen dienen te worden. Ik geloof met dat wij dit alles op dit moment in een regeling zouden kunnen vastleg gen. Het advies van de heer America om het voorstel terug te nemen menen wij niet te moeten opvolgen. Wij weten dat in bepaalde kringen op een regeling gewacht wordt en hoewel ook wij van mening zijn dat het geen geheel adequate regeling is, is het ons inziens op dit moment de best mogelijke regeling. Wat de particuliere stichtingen betreft is het bekend dat er vele vormen zijn. De heer van Loon heeft hierop al gewezen. Er zijn stichtingen die vrij belangrijk door het rijk gesubsidieerd worden; er zijn er ook die gedeeltelijk door het rijk gesubsidieerd worden (de zogenaamde koppel-subsidie). Deze zaak kan dus ook niet alleen door het college of de raad beoordeeld worden, maar zal tezamen met de andere subsidiënte moeten worden bekeken. Wij verwachten wel in dit verband een ontwikkeling, die haar gevolgen ook voor de gemeente zal hebben. De heer van Loon heeft een indringend betoog gehouden, waar in hij te kennen heeft gegeven waarom hij van mening is dat de regeling op dit moment niet moet woiden getroffen. Men kan hierover van mening verschillen. Er wordt ook aan raadsleden een vergoeding gegeven en velen zeggen dat deze vergoeding niet aangepast is aan de eisen die aan het raadslidmaatschap gesteld worden. Het college is van mening dat ook ten aanzien van com missies een regeling als voor raadsleden geldt op zijn plaats is. De heer van Loon heeft ook nog op de ontwikkelingen ge wezen. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat wij die niet hele maal kunnen overzien. Toch menen wij dat het verantwoord is om met deze regeling te starten; later kunnen wij dan bekijken welke mogelijkheden er zijn om eventuele verbeteringen aan te brengen. De heer JANSEN: Voorzitter, op een vraag die ik in eerste instantie gesteld heb heb ik geen antwoord gekregen. De grote hoeveelheid vragen en opmerkingen die in eerste instantie op het college afgekomen zijn in aanmerking genomen kan ik daarvoor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 656