659
22 JUNI 1972
De VOORZITTER; Het amendement luidt als volgt;
"DE GEMEENTERAAD VAN BREDA, IN VERGADERING BIJEEN OP
22 JUNI 1972, GEHOORD DE DISCUSSIES OVER HET VOORSTEL
VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS IN
ZAKE TOEKENNING VAN PRESENTIEGELD AAN LEDEN VAN COM
MISSIES E.D. OVERWEGENDE DAT RAADSLEDEN REEDS VOOR
PRESENTIEGELD VOOR RAADS- EN AFDELINGSVERGADERINGEN
IN AANMERKING KOMEN, BESLUIT RAADSLEDEN VAN BEDOELDE
VERGOEDING UIT TE SLUITEN DOOR IN ARTIKEL 3 TOE TE
VOEGEN; VAN BEDOELDE VERGOEDING ZIJN UITGESLOTEN LEDEN
VAN HET COLLEGE, RAADSLEDEN EN AMBTENAREN VAN DE
GEMEENTE BREDA, TENZIJ HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER
EN WETHOUDERS IN EEN BIJZONDER GEVAL ANDERS BESLUIT."
Het amendement maakt mede onderdeel van de beraadslagingen
uit.
De heer AMERICA; Tijdens allerlei discussies wordt het college
van gedeputeerde staten vaak als een soort boeman opgevoerd.
Ik geloof dat dat soms niet ten onrechte gebeurt. Anderzijds heb
ik ontdekt dat het college van burgemeester en wethouders over
een aantal handigheidjes beschikt om in dit verband bepaalde klip
pen te omzeilen. Ik prijs dat in het college en ik geloof dat dat
ook in dit geval mogelijk is. Ik wil het college daarbij een handje
helpen. Er kan nl. een reële kostenvergoeding gegeven worden, in
dien met gesproken wordt van presentiegeld, maar van een tege
moetkoming in de gemaakte kosten. Het is mij bekend dat enkele
andere gemeenten die weg ingeslagen zijn. Het maximum van de
onkostenvergoeding kan dan b. v. op 10,-- per bijeenkomst ge
steld worden. Ik heb sterk de indruk dat dan veel meer mensen
een tegemoetkoming zouden kunnen verkrijgen in de kosten die zij
werkelijk maken. Het college van gedeputeerde staten gaat, als er
niet van presentiegeld gesproken wordt, hiermede zonder meer ac-
coord. Dit is althans in andere gemeenten gelukt. Juist omdat mij
dat bekend is ben ik van mening dat het college het voorstel moet
terugnemen en de zaak opnieuw moet onderzoeken. Er moet niet
meer gesproken worden van presentiegeld, maar van een tegemoet
koming in kosten die werkelijk gemaakt worden. Daarbij moet dan
een bepaald maximum vastgesteld worden.
De heer FROGER: Ik vind het jammer dat de heer van Loon niet
vóór mij aan de beurt was. Ik wil alleen maar zeggen dat ik de
"geloofsbelijdenis" van de heer van Loon onderschrijf. Ik wil hier
aan nog een oude uitdrukking toevoegen, die hij ongetwijfeld uit
een andere geloofsbelijdenis, die ook de mijne is, kent, nl. dat
het een soort plicht van staat is die je moet vervullen als je tot
besturen wordt geroepen, in welke staat je ook bent. Ik bedoel
dan niet de kennelijke staat; dit maar even voor de duidelijkheid.
Ik geloof dat het zolang wij in West-Europa geen inkomenszekerheid
kennen rechtvaardig zou zijn om een bijzondere vergoeding te ver
strekken aan de werkgever, die zijn werknemer voor een bestuursfunktie
afstaat. Alle problemen zouden daarmede uit de wereld zijn. Ik be
grijp ook wel dat dit plaatselijk niet direct gerealiseerd zal kun
nen worden, maar misschien kan het college dit op de een of an
dere wijze in een voorstel verwerken.