660
22 JUNI 1972
De heer VAN LOON: Ik betreur het dat mijn betoog zo weinig
response gevonden heeft. Naar mijn opvatting worden met betrek
king tot het funktioneren van vele burgers in allerlei organisaties
en instellingen toch verwachtingen opgeroepen, die mijns inziens
in de toekomst niet gerealiseerd zullen kunnen worden. Ik betreur
dat in hoge mate.
De VOORZITTER: Aan mij is nu de taak om in tweede instantie
te antwoorden. Ik wil beginnen met het herstellen van een omissie
mijnerzijds. Ik heb nl. ontdekt dat men gevraagd heeft of de lijst
volledig is. Ik kan daarvoor niet instaan; ik meen dat de bijge
voegde lijst niet volledig is. De commissie ad hoe Turfschip is
nl. o. a. ook duidelijk een commissie die door de raad is inge
steld. Ik durf er mrjn hand niet voor in het vuur te steken dat
er verder geen andere commissies zijn, die op de lijst zouden moeten
worden genoemd.
De heer Jansen heeft gevraagd of het mogelijk is om een proef
periode in te stellen. Dat is inderdaad mogelijk. Het is zelfs moge
lijk om de werkingsduur van de regeling te beperken. Er is geen
amendement van die strekking ingediend, maar het gehele vraag
stuk zal zoals ik al gezegd heb in. de afdeling algemene zaken
aan de orde komen en het lijkt mij dat daar rekening kan worden
gehouden met aanpassing en eventueel ook met de werkingsduur.
De heer lansen heeft verder een advertentie te berde gebracht.
Ik heb niet over een advertentie gesproken, maar over een toe
zegging door het college.
De heer JANSEN: Wie is dan verantwoordelijk voor die adver
tenties?
De VOORZITTER: Ik moet u zeggen dat ik de advertentie zelf
niet ken. Ik ken de tekst niet en weet niet of zo impliciet ver
meld is dat vergoeding zou worden gegeven. Ik zou dat moeten
nagaan. Op dit moment kan ik hierop geen antwoord geven.
Op de vraag over de stichtingen meen ik al geantwoord te heb
ben. Overigens is in het voorstel op pagina twee, tweede alinea,
gewezen op de mogelijkheid om de desbetreffende bepaling in de
stichtingsakten op te nemen. Wij hebben echter niet de stichtingen
buiten de bepaling gehouden om de reden die de heer Koertshuis
mogelijkerwijs veronderstelt. Het standpunt van de gemeentelijke
sportstichting heeft hieibij geen enkele invloed uitgeoefend. Wij
zijn er alleen van uitgegaan dat ten aanzien van de commissies
deze regeling zou kunnen gelden en dat een andere regeling voor
de stichtingen zou kunnen worden getroffen.
De opmerking van de heer Jansen over de hoogte van het bedrag
meen ik wel beantwoord te hebben. Stellen wij nl. op grond van
de bepaling een vergoeding vast -- er is hier sprake van presentie
geld, maar de wet spreekt van vergoeding -- dan wordt de hoogte
van die vergoeding door het college van gedeputeerde staten vast
gesteld en die vergoeding is op dit moment 45,--. Ik geloof
dat ik hiermede ook de vraag over lagere vergoedingen beantwoord
heb. In mijn antwoord aan de heer America kom ik hierop echter
nog even terug.