64
20 JANUARI 1972
schuiving aan de orde geweest. Het enige gevolg van de koopavond
voor de winkelier zou omzetverschuiving zijn; omzetstijging zou nau
welijks mogelijk zijn. Wij zijn van mening dat dat onjuist is. Onze
mening is gegrond op de enquête door de Middelbare Detailhandelschool
St. Olof, waarover wij overigens minder badinerend spreken dan een
aantal raadsleden, omdat o. a. de Directeur van de Sociografische
Dienst bevestigd heeft dat de wijze van enquêteren door St. Olof over
het algemeen van goede kwaliteit is. Uit de St. Olof-enquête is geble
ken dat 19% van de geënquêteerden tijdens een koopavond in Etten-Leur
Roosendaal en Oosterhout uit Breda afkomsig was en van de koopavond
in genoemde plaatsen gebruik maakte, omdat er in Breda geen koop
avond is. Daarnaast is in dit kader van groot belang dat in de afgelopen
jaren de koopkrachtoriëntatie op Breda in belangrijke mate teruggelo
pen is. Die koopkrachtoriëntatie kan bijzonder groot zijn, omdat de
gemeente Breda van alle Westbrabantse gemeenten qua koopkracht de
grootste reikwijdte heeft. De openstellingstijden moeten dan echter
wel zijn aangepast aan de wensen van de consument, opdat geen af
vloeiing van koopkracht naar omliggende gemeenten zal plaatsvinden.
Hieraan zit overigens ook nog een aspect voor de werknemer vast: naar
mate de lokale situatie ongunstiger wordt, wordt de werksituatie voor
de werknemer natuurlijk ook ongunstiger en neemt de lokale werkge
legenheid alleen maar af. Het afvloeien van koopkracht naar de rand
gemeenten kan dus voor de gemeente Breda, de werkgevers en de werk
nemers belangrijke consequenties hebben.
De heer Dees heeft al melding gemaakt van de inhoud van de medede
lingen van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf.
In deze mededelingen wordt vermeld dat de koopavond, los van het
feit of er zoals ten aanzien van Breda sprake is van een eilandsituatie
of dat een gemeente niet omringd wordt door gemeenten met een koop
avond, een omzetstijging tengevolge heeft. Wij kunnen dus nauwelijks
aannemen dat er alleen maat sprake zou zijn van een omzetverschui
ving. In dit verband is echter van eminent belang dat allerlei komende
ontwikkelingen op dit moment door de winkeliers eigenlijk niet kunnen
worden overzien. Er zal moeten worden voorkomen dat een relatieve
omzetdaling plaatsvindt. Wij zullen als gemeente Breda ervoor moeten
zorgen dat de plaats van Breda tussen de andere gemeenten op zijn minst
genomen dezelfde blijft. In dit verband wil ik wijzen op een interview in
"De Stem" met de heer Wouters, een middenstander in Breda. De heer
Wouters stelt in dit interview ook met nadruk dat Breda zowel voor de
omringende gemeenten als voor de Belgen haar aantrekkelijkheid als
koopcentrum aan het verliezen is. Met het oog op de toekomst is na
tuurlijk ook de ontwikkeling van Moerdijk van groot belang; wij zullen
gewoon tijdig klaar moeten zijn. Verder is aan de orde gesteld de als
gevolg van een koopavond te verwachten hogere kosten en prijsstijgin
gen. Die mogelijkheid zit er misschien wel in; aan de andere kant hoeft
dit niet noodzakelijkerwijs te gebeuren. Ik heb al aangegeven dat ook
de winkelier maatregelen zal nemen om de kosten zoveel mogelijk te
beperken, b. v. door het aanstellen van part-time krachten. Laten wij
echter veronderstellen dat een koopavond aanleiding geeft tot prijsstij
gingen; op zichzelf is dat dan nog geen reden om geen proefperiode
voor een koopavond in te stellen. Eventuele prijsstijgingen kunnen nl.
ook in het onderzoek worden betrokken.
Vervolgens is de taakverzwaring zowel voor de winkelier als voor de
werknemer ter sprake geweest. De taakverzwaring voor de winkelier
zou dan overwegend gelden voor de kleinere middenstanders. Inderdaad