65
20 JANUARI 1972
zou dit mogelijk kunnen zijn. Er is echter nog nauwelijks sprake van
een kwantificatie en ook ten aanzien hiervan lijkt mij een proefperio
de noodzakelijk om een gefundeerd oordeel te kunnen geven. Resumerend
wil ik het volgende stellen. Voorzover ons bekend is de winkelier voor
stander van een koopavond-proefneming. Er dient verder rekening mede
gehouden te worden dat er tendenties zijn dat Breda ten opzichte van
de omringende gemeenten qua koopkrachtoriënterend terrein een ach
terstand oploopt. Wij moeten rekening houden met een mogelijke om
zetstijging voor de winkeliers in hun totaliteit en wij moeten ook een
beetje toekomstgericht gaan denkeE, d. w. z. dat wij een en ander mis
schien nu nog niet geheel overzien, maar dat over twee a drie jaar kan
blijken dat de proefneming met een koopavond een goede maatregel
was. De taakverzwaring lijkt naar onze mening op dit moment niet
bewezen.
Over de standpuntbepaling van de Kamer van Koophandel is bijzonder
veel naar voren gebracht. De heer Jansen heeft gesteld dat de contact
commissie Middenstand-Grootwinkelbedrijven niet representatief is;
er is geen enquête gehouden en volgens de heer Jansen had men eerst
wel eens in Princenhage kunnen informeren hoe de winkeliers nu over
de koopavond denken. Ik geloof dat de heer Jansen het ten aanzien
van de representativiteit van de contactcommissie niet bij het rechte
eind heeft. De contactcommissie bestaat uit vertegenwoordigers van
de middenstanders en de grootwinkelbedrijven. De grootwinkel-bedrij
ven zijn voor 100% bij de M. G„ D, aangesloten; de middenstanders zijn
hieraan verbonden via de middenstandsorganisaties of op enigerlei wij
ze via de winkeliersverenigingen, die meer lokaal, geografisch of per
wijk zijn opgericht. Overigens vind ik het aankaarten van representativi
teit ten aanzien van standpunten over het algemeen wat oneigenlijk;
dat argument kan men nl, altijd hanteren, zeker als men het met een
bepaald voorstel niet eens is.
De heren Jansen, Spanjer, Brooimans en Kroon hebben naar voren ge
bracht dat er geen enquête vooraf gehouden is. Primair is dat echter
een zaak van de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel
baseert haar advies ergens op en geen enkele instantie kan de Kamer
van Koophandel verplichten een enquête te houden alvorens zij een
advies geeft. De Kamer van Koophandel zou ook niet verplicht zijn
om na de proefperiode een enquête te houden. Dat wil niet zeggen
dat het college het niet eens zou zijn met de mening van de Kamer
van Koophandel dat er geen enquête gehouden behoeft te worden.
Daarvoor zijn vele redenen aan te geven» Op de eerste plaats is een
enquête naar onze mening alleen dan zinvol, indien ten aanzien van
alle factoren met enige zekerheid een oordeel verwacht kan worden.
Naar de mening van de Kamer van Koophandel, die door ons volledig
wordt onderschreven, zijn er gewoon teveel onzekere factoren in het
spel, zodat alle nu gehouden enquêtes, waarvan de resultaten voor mij
op tafel liggen, eigenlijk niet veel waard zijn. Welke onzekere factoren
zijn er in het spel? Wij weten helemaal niet of er sprake zal zijn van
een omzetvergroting of van een omzetverschuiving. Wij weten ook
niet of er sprake zal zijn van een verhoging van de om z ets nelheid.
Dit laatste houdt in dat de consument door een betere aanpassing van
de openstellingstijden aan de wensen van de consument er eerder toe
komt zijn gulden uit te geven, hetgeen ertoe leidt dat het geïnves
teerde vermogen sneller terugverdiend wordt. Voor de winkelier be
tekent dit precies hetzelfde als een verhoging van omzet of van de
bruto-winstmarge; dat is een niet weg te cijferen factor. Er bestaat