677 22 JUNI 1972 luidt: "Zonder meer kan worden vastgesteld dat de topsport in het al gemeen en het betaalde voetbal in het bijzonder in het huidige maat schappelijke leven een verschijnsel is dat bij brede lagen van de be volking sterk in de belangstelling staat en derhalve van betekenis is voor de passieve recreatie". Deze commissie onderschrijft tenslotte ten volle dat het betaald voetbal een zeer belangrijk onderdeel van het totale recreatiepatroon is en derhalve de subsidiëring, zij het ge conditioneerd, verantwoord moet worden geacht. Kan men dit onderschrijven en komt het betaald voetbal in Breda hiervoor ook in aanmerking? Mijns inziens is dit het geval en wel om vier redenen. 1. Uit een oogpunt van ontspanning en amusement, 2. Vanwege de propagandistische waarde die ervan uit kan gaan voor de totale sportbeoefening. 3. Het is een psychisch goede uitlaatklep voor het publiek; men leeft mee en ondergaat het volledig. 4. De Breda-promotion, iets waarmee het college graag schermt in de richting van de raad. Op dit moment is de toestand van N, A. C„ rorgelijk te noemen. Het lijkt onmogelijk dat N. A. C. op deze manier behoorlijk kan funktioneren in de toekomst. Een deugdelijke oorzaak van de slechte financiële toestand kan men mijns inziens niet aan het bestuur van N. A.C. wijten. Als ik zijn totale beleid onder de loep neem geloof ik te moeten constateren dat wij het in deze situatie niet beter gedaan zouden hebben. Is de oorzaak eigenlijk niet in eerste instantie bij onszelf te zoeken? Al jaren lang bereiken het college verzoeken om subsidie van N. A. C. of wordt gevraagd om garantiestellingen e. d. Wat hebben wij gedaan? Er zijn studiecommissies ingesteld, extra vergaderingen gehouden etc. Als wij -- dit is achteraf bekeken -- het geld daarvan aan N, A. C. hadden gespendeerd hadden wij de vergadering van vanavond aanzien lijk kunnen bekorten. Wat zijn wij er eigenlijk mee opgeschoten en welke alternatieven zijn er nu? Eigenlijk niets en geen. Men komt nu met een voorstel dat aan alle kanten rammelt en dat zwak geargumenteerd is, zodat ik mij afvraag wat er in al die tijd gebeurd is en waar wij blijven. Eén facet wil ik als voorbeeld nemen. De gemeentelijke sportstichting heeft de zaak uitermate goed bekeken en is niet over één nacht ijs gegaan. Uit haar midden is zelfs een studiecommissie gevormd die een tweetal nota's heeft aangeboden aan het algemeen bestuur, die van daaruit met advies toegezonden zijn aan het college. Als in het voorstel slechts een van de motieven van de sportstichting terloops vermeld wordt vind ik dat half werk en een gebrek ten aanzien van het geven van informatie aan de raad door het college. Wellicht komt dit omdat de wethouder in de bijna tweeenhalf jaar dat ik lid ben van de sportstichting slechts tweemaal aanwezig geweest is en weet hij daarom niet precies hoe het advies luidt. De vraag blijft het echter waarom een dermate belangrijke, al jaren slepen de zaak niet ruim van informatie voorzien aan ons voorgelegd wordt. Ik was blij met de informatie en achtergrondgegevens die door de pers zijn verspreid. De pers is vollediger geweest dan het college nu is en vroeger was. Men zal weten dat ik in de raad verschillende keren gesproken heb over het behoefte-element. Het ministerie van economische zaken juicht een bredere invoering hiervan ten zeerste toe. Waarom hanteren wij dit element niet ten aanzien van N„ A.C. Waarom reserveren wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 677