66
20 JANUARI 1972
ook geen enkele zekerheid ten aanzien van het effect van de koopavond
op de consument. Hierover bestaan allerlei gedachten, maar die gedach
ten moeten gewoon door een onderzoek gefundeerd worden. Evenmin
bestaat zekerheid over allerlei bijkomende aspecten, zoals de verleven
diging van het stadsbeeld, het aantrekken van toeristen en het in dat
kader beter brengen van Breda. Het is ook onzeker of het recreatieve
element dat in het kopen zou zitten invloed zou hebben op het al dan
niet slagen van een koopavond. Het college is met de Kamer van Koop
handel van mening dat alleen op basis van ervaring een goed inzicht
in alle aspecten kan worden verkregen. Die ervaring kan alleen ver
kregen worden door het instellen van een proefperiode en niet alleen
door het houden van een enquête. Het college acht het een onvoldoende
basis voor een beslissing, indien nu rekening houdend met alle onzekere
factoren een enquête zou worden gehouden. Wij zijn van mening dat
indien nu besloten zou worden geen proefperiode in te stellen, ook al
zou dat op grond zijn van een enquête, waarbij immers teveel onzekere
factoren een rol spelen en daardoor een onvoldoende basis biedt, een
beslissing genomen zou worden op ongegronde motieven. Wij gaan dus
eigenlijk wat verder dan een aantal raadsleden zou wensen.
De lengte van de proefperiode is aangekaart door de heer Dees. Hij
stelt dat een periode van zes maanden te kort is om te komen tot een
verantwoorde evaluatie, die zou moeten inhouden een enquête onder
het bedrijfsleven, consumenten en personeel en een onderzoek naar
het economisch nut voor de middenstand en voor de stad Breda als ge
heel. Verder is aangevoerd dat de periode van zes maanden te kort is
om een koopavond optimaal te laten functioneren. De proefperiode van
zes maanden is niet zonder meer uit de lucht komen vallen; door de
Kamer van Koophandel en de contactcommissie M. G. D. is deze perio
de aangevraagd, nadat hierover informaties bij ter zake deskundigen
werden ingewonnen. Door de directeur van de sociografische dienst
van de gemeente Breda wordt categorisch bevestigd dat een proefperio
de van zes maanden voldoende is voor een evaluatie. Die proefperiode
van zes maanden zou ook worden ingesteld om de belangen van de werk
nemer niet al te zeer te schaden, Hoe langer men immers de proefperio
de maakt, hoe langer de werknemer misschien tegen zijn wil en onte
recht op vrijdagavond wordt ingezet. Uit de proefperiode zou overigens
kunnen blijken of de werknemer inderdaad tegen zijn wil aan de koop
avond moet deelnemen. Op de derde plaats is van belang dat er een
gewoonterecht zou kunnen ontstaan, dat niet gemakkelijk meer ontno
men zou kunnen worden. Ook daarom is een proefperiode van zes maan'
den wenselijk. Kortom, een proefperiode van zes maanden, niet langer
en ook niet korter, lijkt ons alleszins gewenst.
De heren Van Os en Dees hebben gesproken over de mogelijkheid om
de sociografische dienst in te schakelen. Dit aspect is in de vergadering
van de raadsafdeling ook aan de orde geweest. Wij hebben dat eens na
der bekeken en wij zijn van mening dat er voor Breda als gemeente4zo-
veel aspecten aan deze koopavond verbonden zijn, met name ten aan
zien van het algemeen belang voor de gemeente Breda, dat het verant
woord is als de gemeente Breda een onderzoek instelt naar de resultaten
van de koopavond. Globaal genomen zou dat onderzoek zich richten
op de ervaringen van de winkeliers, het personeel en de consumenten.
Op grond van dat onderzoek zouden dan de volgende vragen beantwoord
moeten worden: is er inderdaad een verhoging van de koopkrachtoriën
tatie op Breda? Wat is de reactie van de consument? Is de koopavond
opgenomen in zijn leefpatroon? Wat is de reactie van de werknemer?