68 20 JANUARI 1972 van besprekingen in de voltallige ledenvergadering. Er zijn stemmen opgegaan dat dit niet het geval zou zijn geweest; de secretaris van de Kamer van Koophandel heeft mij een en ander echter bevestigd. De heer Brooimans heeft gezegd dat compensatie in de vorm van een vrije zaterdagmiddag niet te verwachten is. Ik kan dat alleen maar on derschrijven. Voor de winkeliers zou het volstrekt onaanvaardbaar zijn als de zaterdagmiddagsluiting een gevolg van de koopavond zou zijn, zeker als er geen proef met de koopavond zou worden genomen. Hier aan zijn echter natuurlijk nog veel meer aspecten verbonden. Op de eerste plaats is winkelsluiting op zaterdagmiddag geen aangelegenheid die door het gemeentebestuur van Breda kan worden geregeld; het is nl. een rijksaangelegenheid. Bovendien zou, als er ooit sprake zou zijn van een landelijke regeling voor de zaterdagmiddagsluiting, een en ander voor gemeenten die dichtbij de landsgrenzen liggen, zoals Breda, ontstellende consequenties hebben wanneer b.v. in België de winkels wel op zaterdag middag open zouden zijn. De koopkracht zou dan nl. naar het buiten land afvloeien. Daarmede is sociaal-economisch gezien geheel Neder land niet gediend, maar de gemeente Breda micro-economisch gezien zeker niet. De zaterdagmiddagsluiting ligt daarom bepaald niet in het verschiet. De heer Van Caulil heeft gevraagd wat er nu eigenlijk tegen een proef met een koopavond is. Ik kan dat eigenlijk alleen maar onderschrijven. Ik zie ook helemaal niet in wat erop tegen is om een proefperiode van 6 maanden in te stellen, op basis waarvan betere gegevens voor een be slissing ten dienste staan. De raad vraagt het college regelmatig gefun deerd te kunnen beslissen. Wij willen dat gefundeerde oordeel nu moge lijk maken en nu hoeft het voor enkele raadsleden weer niet. De raad moet er wel rekening mee houden dat het niet-instellen van een proef periode ook een beslissing betekent. De raad beslist dan dat er geen koopavond komt. Over de gevolgen van een koopavond voor de consument wil ik eigenlijk vrij kort zijn. Dat is nl. juist een aspect dat slechts regionaal en lokaal moet worden bekeken. Wij kunnen uit het al dan niet slagen van koop avonden in Groningen, Rotterdam, Maastricht of Eindhoven niet con cluderen dat een koopavond in Breda al dan niet zal slagen. Wij kun nen ook niet zeggen dat de wijze waarop door St, Olof is geënquêteerd zodanig is geweest dat op basis daarvan geen gefundeerde uitspraken kunnen worden gedaan. Ik vind het ook wel een beetje onjuist dat de heer Brooimans alleen maar melding maakt van een enquête door St. Olof op de St. Nicolaas-koopavonden; op basis daarvan zouden dan de percentages bepaald zijn. Dat is beslist niet waar. Men heeft ook nog de Bredase huisvrouwen geënquêteerd. Uit deze enquête bleek dat 77% van de Bredase gezinnen een wekelijkse koopavond wenste. Bo vendien is tijdens de normale openingsuren in de winkelstraten geën quêteerd en het resultaat daarvan was dat 74% van de geënquêteerden vóór een wekelijkse koopavond was. Ik blijf achter deze gegevens ook vraagtekens zetten. Noch het gemeentebestuur van Breda, noch de Kamer van Koophandel kan op basis hiervan gefundeerde uitspraken doen. Ik vind het echter ook onjuist als men gedeelten, die dan toe vallig wel in het betoog passen, gebruikt om dit betoog te adstrueren. Welke gevolgen zal nu een koopavond voor de consument hebben? De werkgever leeft van dienstverlening aan de consument en zal zijn open stellingstijden moeten aanpassen aan de wensen van de consument. Het enige dat hierover nog zou kunnen worden opgemerkt is dat als er iets uit die enquête zal moeten blijken het dan juist het gedragspatroon van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 68