70
20 JANUARI 1972
De heer JANSEN: Ik zal het proberen. De wethouder heeft gezegd
dat wij onze ogen niet moeten sluiten, maar ik krijg onderhand wel
moeite om ze nog open te houden. Ik meen uit de woorden van de heer
Van Graafeiland te mogen begrijpen dat het college dit toch ook wel
een zwak stuk vindt. De heer Van Graafeiland zegt dat het verzoek is
gedaan om een proef te nemen met een koopavond en dat op dit verzoek
gereageerd moet worden. Ik vraag mij af of het niet belangrijk is om
ook eens na te gaan door wie dat verzoek gedaan wordt en welke om
vang de aanvragende groep heeft. Verder ben ik van mening dat het
toch wel gewenst is dat men van tevoren argumenten vóór of tegen een
proefperiode aanvoert. De wethouder heeft gezegd bezwaren te hebben
tegen het terugnemen van het voorstel, omdat hier wensen van de Bre
dase bevolking in het geding zijn. Het spijt mij dit te moeten zeggen,
maar het college kent die wensen niet eens. Er is geen onderzoek ge
houden en de totaliteit van de Bredase bevolking is niet bij de besprekingen
betrokken. De wethouder heeft vervolgens gesteld dat het de taak van het
gemeentebestuur is zo objectief mogelijk te oordelen en niet zonder te
beschikken over informatie een juist besluit kan worden genomen.
De wethouder heeft ook nog gezegd dat het niet ter zake doet of de
winkeliers vóór of tegen een koopavond zijn. Ik vraag mij dan af wie
die koopavond dan wel aangevraagd hebben. Welke winkeliers zijn
vóór een koopavond? In hoeverre is dat bij het college bekend? Is dat
misschien die ene winkelier, waarover de wethouder in zijn betoog
sprak? Samenvattend wil ik het volgende opmerken. De consument
zal meer moeten betalen; dat is logisch. De huisvrouwen hebben zich
schriftelijk duidelijk uitgesproken tegen een koopavond. Van de 2195
huisvrouwen waren 694 vóór en 1501 tegen een koopavond. Ik geloof
dat ik hieraan niets meer hoef toe te voegen. Over de werknemers
is ook al heel lang gesproken. Met betrekking tot de werkgevers is een
heel klein opinieonderzoekje gedaan, waaruit blijkt dat ruim 82% van
de winkeliers tegen een koopavond is. Het ging hierbij om een steek
proef in de binnenstad en de winkelcentra daarbuiten. Ik geloof dat
dit inderdaad toch wel eens wat verder uitgediept mag worden. Me
vrouw Stockmann bracht naar voren dat onderzocht moet worden of er
een omzetverhoging dan wel een omzetverschuiving zal plaatsvinden.
In een recent rapport van het Economisch Instituut voor het Midden-
en kleinbedrijf wordt duidelijk vermeld dat er alleen sprake is van een
verschuiving. Tenslotte wil ik nog een opmerking maken met betrek
king tot de enquête door St. Olof. Veronderstel dat mijn vrouw op straat
gevraagd zou worden of zij vóór een koopavond is. Zij zou deze vraag
altijd bevestigend beantwoorden, want al zou zij er maar eenmaal per
jaar gebruik van maken dan zou zij het toch gemakkelijk vinden als
er een koopavond was. Ik denk echter dat geheel andere percentages naar
voren zouden komen indien de vraag gesteld werd of men vóór een koop
avond is, ook al zouden de prijzen stijgen.
De heer VAN OS: Het is duidelijk gebleken dat de wethouder ten
aanzien van een koopavond geheel andere zaken voor ogen staan dan
bij ons het geval is. Het gaat ons primair om het meten van de behoef
te bij de consument en beslist niet om het aankweken van alternatieve
koopgewoonten. Het gaat er dus ook niet om of men al dan niet posi
tief tegenover een koopavond staat, maar of men er ook gebruik van
zal maken. De wethouder heeft inderdaad gelijk wanneer hij zegt dat
een enquête vooraf eigenlijk niets bewijst. Een experiment zal beslist
nodig zijn. De wethouder heeft gezegd dat de koopkrachtoriëntatie op