71
20 JANUARI 1972
Breda afgenomen is; ik vraag mij af wie dat eigenlijk bewezen heeft
en mocht dat inderdaad het geval zijn zouden hiervoor dan geen an
dere oorzaken dan het ontbreken van een koopavond aan te wijzen zijn?
Zou het misschien kunnen liggen aan de geweldige gaten die wij in
onze stadsbebouwing hebben en aan het ontbreken van voldoende mo
derne warenhuizen en andere aantrekkelijke punten? Nogmaals, wij
zijn dus vóór een experiment. Wij vinden het door het college voorge
stelde experiment echter te vergaand, omdat de nadelen voor het win
kelpersoneel te groot zijn.
De heer SPANJER: Een van de eerste opmerkingen van de wethou
der was dat wij een onjuist gebruik van de Winkelsluitingswet zouden
maken wanneer wij niet de mogelijkheid tot uitbreiding van de open
stellingstijden zouden openen, met name als de meest-belanghebben-
den hiervoor geporteerd zijn. Ik geloof dat hiermede de kern van de
zaak wel is blootgelegd. Op dat moment dacht ik dat de meningen van
de wethouder en mij niet zover uit elkaar lagen. Wat gebeurt er ech
ter vervolgens? De wethouder beschuldigt ons - ik geloof mijzelf daar
van niet te moeten uitsluiten - dat wij wel veronderstellingen, maar
geen stellingen geuit hebben. Wij zouden nu juist die proefperiode
nodig hebben om die veronderstellingen tot stellingen te kunnen ma
ken. Ik meen heel weinig veronderstellingen geuit te hebben, maar
wel een paar stellingen. Daarna heeft de wethouder een uitvoerig be
toog gehouden. Ik moet zeggen dat hij hiermede een uitstekende pro
paganda heeft geleverd, maar ik moet toch wel tot de conclusie ko
men dat, terwijl hij anderen verwijt veronderstellingen te maken, hij
zelf toch wel bijzonder sterke veronderstellingen gemaakt heeft. Aan
het eind van zijn betoog trekt hijzelf nog de poten onder zijn argumen
tatie weg door te zeggen dat diverse onzekere factoren in het spel zijn,
die wij eerst moeten kennen en meten. Dat meten moet dan in de proef
periode gebeuren. Dat ben ik volkomen met hem eens, maar dan moet
hij daaraan niet vastkoppelen dat ik ook zelfs geen proefperiode wil.
Hij moet echter niet vergeten dat als ik het argument gebruik dat er
een bepaalde - en niet totale - unanimiteit moet zijn om een koop
avond te kunnen invoeren natuurlijk alle belanghebbenden, zoals het
bedrijfsleven, de vakbeweging en iedereen die erover gesproken heeft,
bliksemsgoed weten dat het over een proefperiode gaat. Het gaat na
tuurlijk niet aan om te zeggen dat ik nu wel bezwaren heb tegen een
definitieve koopavond, maar dat het hier slechts om een proefperiode
gaat. Ik geloof dat dat toch een verkeerde interpretatie van mijn woor
den is. Ik kan mij nl. heel goed een situatie indenken, waarin men
zonder het helemaal met elkaar eens te zijn toch nader tot elkaar komt.
Dat is nu juist het punt: ik heb er in tegenstelling tot de wethouder, die
dat blijkbaar heel gemakkelijk doet, bezwaar tegen om alle arbeids
zaken die hieraan te pas komen te gaan wegen. Ik vind dat dat een
taak van de vakbeweging is, die dat als mede-onderhandelaar maar
moet kunnen waarmaken. Ik geloof dan ook dat wij ons hierin niet
al te zwaar moeten verdiepen. Het verwondert mij toch wel dat de
wethouder enerzijds zegt deze zaak niet te mogen tegenhouden als
iedereen het met elkaar eens is, maar anderzijds als blijkt dat niet
iedereen het met elkaar eens is een uitvoerig propagandabetoog af
steekt, waarbij hij zich eenzijdig achter de ondernemer stelt. Bij mij
gaat het nu juist om het enorme aandeel van de werknemers in deze
zaak; het bedrijfsleven gezamenlijk zal immers een koopavond moeten
waarmaken. Ik vind dat toch wel heel gemakkelijk over zo'n grote