72 20 JANUARI 1972 groep heengehuppeld wordt. Inderdaad valt er voor de werknemers nog veel te verbeteren en als ik de wethouder goed begrepen heb heeft hij dat ook toegegeven, maar ik wou de vakbeweging wel de kans geven om dat waar te maken. De heer BROOIMANS: Uit de vele aantekeningen, die ik naar aanleiding van het betoog van de wethouder gemaakt heb, wil ik en kele naar voren brengen. Op een gegeven moment heeft de wethouder gesteld dat de Kamer van Koophandel zich geheel vrijblijvend kan op stellen ten aanzien van een verzoek om advies. Mag ik dan de geachte wethouder echter wel even vastprikken op de brief die de Kamer van Koophandel op 1 oktober 1971 aan het college van burgemeester en wethouders heeft gezonden. In deze brief staat o. m."Wel werd hier bij uitdrukkelijk gestipuleerd dat de Kamer, wanneer de gemeenteraad tot instelling van een koopavond voor een proefperiode van 6 maanden zal overgaan, alvorens tot prolongatie hiervan zou kunnen worden be sloten in de gelegenheid zal moeten worden gesteld opnieuw van haar inz'.cht te doen blijken". Op zichzelf zegt dit natuurlijk nog niets, maar de Kamer van Koophandel vervolgt dan: "Het alsdan door de Kamer uit te brengen advies zal dan gebaseerd moeten zijn op een tijdig vóór het aflopen van de proefperiode door de Kamer te houden enquête onder het betrokken bedrijfsleven, bij de beoordeling waarvan ook de personeelssituatie in aanmerking zal worden genomen". De wethouder heeft gezegd dat ik op een onjuiste golflengte zat. Mag ik hem dan verwijzen naar het eerste interim-rapport van dat zogenaamde consumentenonderzoek? Ik citeer uit dit rapport: "De data waarop het onderzoek in eerste fase is uitgevoerd zijn 30 november 1970, 1 decem ber 1970 en 2 december 1970. Dat waren de St. Nicolaas-koopavonden, mijnheer Van Graafeiland. Ik heb verder gezegd dat er 1113 personen waren geënquêteerd; dit is op diverse plaatsen gebeurd, maar daarover heb ik het niet gehad. Vervolgens heb ik de percentages genoemd, die terug te vinden zijn op de tweede bladzijde van de enquête. Ik wil toch nog enkele andere opmerkingen maken. De wethouder heeft gezegd dat het mogelijk zal zijn door het aanstellen van part-time krachten enige verlichting teweeg te brengen, maar daarin zit hem nu juist de kneep. Part-time krachten moeten betaald worden; die komen ook niet voor nop. De wethouder heeft er vervolgens op gewezen dat er van een mas saal protest in Breda geen sprake is. Ik geloof dat dat duidt op een goe de opvoeding van de Bredase werknemers. Ik vraag mij af of een mas saal protest in Breda wel enig gewicht in de schaal zou moeten leggen; ik ben nl. van mening dat op grond van uiterlijk vertoon moeilijk een beslissing kan worden genomen. Ik ben dus geen voorstander van mas sale protesten. Wat de omzetverhoging voor de winkeliers betreft zullen wij het toch wel met elkaar eens zijn dat een en ander omzetverhogend werkt voor de winkeliers in de binnenstad, hetgeen veelal ten koste gaat van de winkeliers in de buitenwijken. Tenslotte heeft de wethouder gesteld dat Breda koopkracht verliest, o. a. aan Roosendaal. Laten wij echter wel wezen; Roosendaal heeft een aantrekkelijk winkelcentrum en aan ons winkelcentrum dient nog wel het een en ander veranderd te worden. Het schoonhouden van het centrum en de serviceverlening zouden b. v. mijns inziens nog wel een verbetering behoeven. Ik wil nu nog een allerlaatste opmerking maken. De wethouder heeft gezegd dat primair de werkgevers, de werknemers en de consumenten achter het verzoek moeten staan. Ik geloof dat vanavond overduidelijk is aangetoond dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 72