744 26 JUNI 1972 Wat de rest van de opmerkingen betreft zou ik, zonder nu al te veel op de formele toer te gaan, willen zeggen dat die niet aan de orde zijn. Ik meen te hebben begrepen dat de raad - vrij wel alle sprekers hebben daarop gewezen - behoefte heeft aan een nota inzake het bejaardenbeleid. In de afdeling voor sociale zaken en volksgezondheid is deze problematiek al aan de orde geweest en daar is met name de integrale advisering een van de punten waarover is gesproken. Wij hebben in het college even contact met elkaar gehad en wij hebben de opmerkingen uit de raad ook begre pen. Dat wil niet zeggen dat deze punten in het college niet eer der aan de orde zouden zijn geweest, maar ik meen dat het nuttig is geweest dat de raad op een aantal punten nader is ingegaan en dat die bij de gedachtenvorming over dit punt nog nader uitgewerkt zullen moeten worden en ook kunnen worden. Ik kan dan ook zeg gen dat de studie verder wordt voortgezet en dat wij ons voorstel len daar in de raadsafdeling voor sociale zaken en volksgezondheid nader op terug te komen. Ook het college zal zich er nader over beraden. Nadat het college en de afdeling hun studie over de methode van aanpak, de eisen en de wensen die gesteld worden alsmede het inschakelen van de raad op bepaalde momenten hebben afgerond, komen wij daarmee terug bij de raad. Over de wijze waarop de bevoegdheden en mogelijkheden, het ingrijpen etc. kan en moet worden geregeld kunnen ook wij van onze kant op dit moment niets zeggen, maar wij stellen ons voor op deze wijze antwoord te even op de vragen en opmerkingen van de kant van de raad over e bejaardenhuisvesting. Overigens zijn er ook andere punten, die boven de problema tiek van de bejaardenhuisvesting uit stijgen, o. m. de stedebouwkun- dige vormgeving. Vanzelfsprekend is die van belang voor de bejaar denhuisvesting, maar de stedebouwkundige vormgeving beslaat een veel breder terrein, evenals de democratisering, de wijkraden, etc. Hoe met betrekking tot de wijkraden ten aanzien van deze problematiek gehande! zou moeten en kunnen worden is een vraag die naar onze mening ook nader beraad vergt. Op de concrete vraagstelling kan het college in deze beantwoor ding niet ingaan, omdat ook het college wat dit betreft nog overleg, studie en contact nodig heeft. Wat betreft de opmerking van de heer Van Os dat het geld beter zou kunnen worden besteed aan een beter functionerend dienstencen trum stel ik vast dat hij - terecht - heeft gedoeld op de rijksbijdrage regeling, waarover wij als gemeente geen zeggenschap hebben. Er zijn altijd twee kanten aan een zaak als deze. De heer Jansen heeft gezegd dat men op een gegeven moment op een beslis sing moet durven ingaan. Het college is het daarmee eens, maar aan de andere kant moeten wij er natuurlijk ook voor zorgen dat de genen die met deze problemen te maken hebben ook kunnen rekenen op enige zekerheid, opdat iets waar men eenmaal mee is begonnen op basis van regelingen die indertijd door de raad zijn vastgesteld - al zullen daar mettertijd zeker veranderingen in komen - niet op het laatste ogenblik wordt onderbroken. Wat is hier nu het geval? De hele procedure, zowel met betrekking tot het bestemmingsplan als met betrekking tot de verkoop van de grond, enz. is afgewikkeld. Achteraf kunnen wij dan misschien wel zeggen dat het anders had kunnen en moeten gebeuren en mogelijk vinden wij in het aangekon digde overleg ook een methode die ons meer bevredigt, maar net

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 744