26 JUNI 1972 750 De heer QUADEKKER: Voorstel 44 van de agenda is nog niet behandeld, De VOORZITTER: Ik heb aan het begin van de vergadering toegezegd dat ik dit schrijven onmiddellijk na de pauze aan de orde zou stellen, tenzij er op dat moment nog een voorstel in behande ling zou zijn. Ik meen dat het correct is die toezegging gestand te doen. Ik constateer dat de raad geen bezwaar heeft tegen het stel len van deze vragen, zodat ik mejuffrouw Paulussen graag in de gelegenheid wil stellen deze toe te lichten. Mejuffrouw PAULUSSEN: Over deze zaak, namelijk de verkoop van grond aan een autobedrijf voor de vestiging van een garage bedrijf met twee benzineverkooppunten, waardoor een stuk grond wordt onttrokken aan de speeltuin Edisonstraat-Nieuwe Kadijk, is onder de burgerij in Breda-Noord veel te doen geweest. Er is veel aandacht aan deze zaak besteed in de pers. Op 25 mei jl. heeft de heer Gielen er schriftelijke vragen over gesteld, hij komt daar zelf nog op terug. Tijdens de bespreking van deze zaak door de burgerij in Breda- Noord heeft mevrouw van Nes gezegd dat de raad op dit punt heeft gefaald Deze interpellatie is aan ook toegespits't op een aantal vra gen Via deze interpellatie zouden wij aan de hand van de beant woording van deze vragen willen vaststellen of wij als raad inder daad hebben gefaald en hoe het beleid en de adviezen tot stand zijn gekomen. Dit is in het kort wat ik over de interpellatie wilde zeggen. Ik meen dat de vragen die ik, mede namens vier collega-raads leden, heb gesteld voor zichzelf spreken en aan duidelijkheid weinig te wensen overlaten. De heer GIELEN: Zoals mejuffrouw Paulussen zojuist al heeft gezegd, heb ik een maand geleden een aantal schriftelijke vragen gesteld, die ongeveer gelijkluidend zijn aan die welke nu door naar zijn gesteld over deze situatie. De wethouder van jeugd en sport heeft mij indertijd mondeling toegezegd dat hij deze zaak grondig zou onderzoeken en dat ik spoedig antwoord zou krijgen. Naar aanleiding van de door mij op 25 mei gestelde vragen zijn er publikaties verschenen in het dagblad De Stem, zijn er actiegroepen naar voren gekomen en de emoties opgeladen. Ik vraag mij dan ook af of dit nodig was. Als ik geen gelijk had, vind ik dat het college gewoon via de pers -- omdat het ook via de pers bekend is geworden -- had kunnen vertellen dat ik over verkeerde gegevens beschikte of dat ik niet bekend was met de situatie ter plaatse. Dit is echter niet gebeurd. Nu, een maand later, krijgen wij dan deze interpellatie van mejuffrouw Paulussen. Het is misschien jammer van de tijd, maar ik geloof dat die gewoon noodzakelijk is in verband met de hele gang van zaken. De heer VAN DUIJL: Ik zou even een vraag willen stellen over het stuk dat aan ons is uitgedeeld. In de tweede alinea van de inleiding staat namelijk: "Deze vragen hebben betrekking op de bouw van een garagebedrijf, Ik meen dat dit onjuist is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 750