73 20 JANUARI 1972 werkgevers, vele werknemers en een grote groep van consumenten het verzoek tot instelling van een koopavond afwijzen en dat is dan ook mijn standpunt. De heer VAN CAULIL: Ik wil een paar concrete zaken naar voren brengen. Ik zou het heel reëel vinden als iemand van het winkelpersoneel van de grootwinkelbedrijven, waar men met veel personeel werkt, gepro testeerd zou hebben; hij is er immers bij betrokken. Is het echter niet typisch dat van het personeel van de bedrijven waarom het in feite gaat, zoals Raming, V. D.C. A.Hema enz.geen enkele opmerking binnengekomen is? Natuurlijk willen wij wel de belangen dienen, maar dit vind ik toch wel typerend. Een ander punt is dat ik in deze raad nog nooit zo'n angst heb meegemaakt voor een onderzoek. Het lijkt wel alsof er een atoomproef genomen zal worden. De heer VON SCHMID; Het meest opvallende in het betoog van de wethouder vond ik zijn opmerking ten aanzien van de gevolgen van een koopavond voor de werknemers. Hij zei nl. dat een proefperiode misschien tegen de wil van de werknemers zou zijn. Ik geloof dat van avond toch wel duidelijk naar voren is gekomen - de heer Spanjer heeft er overigens nog op gewezen dat de werknemers heel goed weten dat het om een proefperiode gaat - dat in de kringen van de werknemers een grote tegenzin tegen deze proefperiode bestaat. Ik meen dat wij daarover geen twijfel kunnen laten bestaan. Men kan, zoals ook de wethouder redeneert, zeggen dat die tegenzin misschien ten onrechte bestaat, maar ik geloof toch wel dat het volkomen vaststaat dat de werknemers op dit moment om bepaalde redenen die zij hebben aan gevoerd tegen een proefperiode zijn. De opmerking "misschien tegen hun wil" is er volgens mij dan ook helemaal naast. De wethouder heeft ook gevraagd wat erop tegen is om de proefperiode in te stellen. Ik ge loof dat dat punt nu juist door een aantal raadsleden genoemd is, nl. de tegenzin van de werknemers. Ik wil dan toch wel stellen dat dit een zeer belangrijk punt is. Je kan natuurlijk op een gegeven moment hierover heenlopen, maar dan zou toch wel enigszins de indruk gewekt worden dat het ervaring opdoen moet geschieden over de ruggen van de werknemers en dat is nu precies het bezwaar dat wij en ook anderen in deze raad tegen de proefperiode hebben. Voorts heeft de wethouder inderdaad gezegd dat wij als overheid het bedrijfsleven een zekere vrijheid moeten laten en dat wij niet, indien dit niet nodig is, orde nend moeten gaan optreden. Mijns inziens ontbreekt in dit geval die ordening in het bedrijfsleven zelf, nu duidelijk is dat er tussen werk gevers en werknemers ten aanzien van de proefperiode een conflict bestaat. Wij verkondigen dan ook met grote nadruk ons standpunt: wij zullen in deze raad niet moeten gaan beslissen ten aanzien van een geschil dat in deze branche levensgroot aanwezig is tussen werkgevers en werknemers. Het is dus geen kwestie van ordenend optreden door het gemeentebestuur; wij stellen juist dat er op dit moment van een ordening geen sprake is en dat het bedrijfsleven eerst intern tot die ordening zal moeten komen, waarna eventueel opnieuw een aanvrage kan worden ingediend. De wethouder heeft voorts gezegd dat het colle ge alle categorieën aan het woord heeft gelaten. Dat klinkt natuurlijk heel mooi. De bezwaren vanuit werknemersorganisaties worden inder daad in het stuk genoemd, maar er wordt verder helemaal aiet op in gegaan. Er wordt gewoon gezegd dat men ze niet zwaarwegend genoeg vindt. Dan heeft het ook weinig zin om iemand aan het woord te laten;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 73