8 AUGUSTUS 1972 dus bestaan in september een besluit te nemen, dan wel een begin te maken met de aanbevelingen in het rapport van de commissie ad hoe. Mevrouw VAN NES-BRANDS: In de eerste plaats ligt er nog een afspraak over een preadvies dat op 10 mei door het college is uitge bracht over een motie die door ons was ingediend op 11 november met betrekking tot een commissie van aandeelhouders. Ik meen dat wij op het ogenblik volledig de gelegenheid hebben daarop in te gaan. Zoals reeds door andere sprekers is gesteld, onderschrijven de fracties van de P, A, K, en D'66 de conclusies van het Turfschip-rapport, met name wat betreft het op dit moment niet wijzigen van de juridische structuur van het Turfschip, het aanpassen van de doelstellingen aan de gewijzigde functie, het overnemen van de aandelen van de Kamer van Koophandel en het aanpassen van de statuten. Ik wil daar nog aan toevoegen dat wij evenals destijds van mening zijn dat de verenigbaar heid van het raadslidmaatschap en het commissariaat van het Turf schip problemen zal blijven opleveren. Wij zijn nog steeds van mening dat het niet gewenst is deze dubbelfunctie te bevorderen en het lijkt ons dan ook raadzamer deskundigen uit verschillende sectoren van de samenleving tot commissaris te benoemen. Ik denk daarbij aan een soort stroomlijning op basis van de aanbevelingen in het rapport van de commissie ad hoe. Deze deskundigen zouden afkomstig moeten zijn uit het tentoonsteüingswezen, de horecasector, uit de gemeen schapsfunctie, de sport en de kunst. Wij hebben dat indertijd in een motie bepleit, die toen echter niet haalbaar bleek. Wij zullen die motie nu niet opnieuw naar voren brengen, maar wij willen dit punt als aanbeveling toch graag weer aan de raad in overweging geven. Wij kunnen ons verenigen met de aanbeveling die het college vanavond heeft gedaan met betrekking tot de beperking van de taak van de raad van commissarissen. Ik heb begrepen dat die aanbeve ling uit de raad van commissarissen zelf naar voren is gekomen. Ook vinden wij dat de raad van commissarissen niet meer past in de ver brede doelstelling die ons nu voor ogen staat. De oplossing van de problematiek van het Turfschip, aldus de wethouder, valt in feite buiten de competentie van de raad van com missarissen en dat stroomlijnt naar mijn idee de advisering van de raad door het college omtrent de uitwerking van het beleid. Evenals in november pleiten wij voor een opvang van de Turf schip-problematiek in de raad, waaraan ik nog wil toevoegen dat ook naar onze mening de commissie goed werk heeft verricht. Met name waarderen wij het dat een aantal leden van deze raad zich actief en indringend met deze problematiek heeft beziggehouden en aan die. werkwijze zouden wij graag een vervolg gegeven zien, wat uiteraard niet betekent dat wij niet voor opheffing van de commissie zouden zijn, In het preadvies dat het college naar aanleiding van onze motie heeft uitgebracht over een aandeelhouderscommissie wordt gesteld dat het instellen van een commissie ex artikel 61 van de gemeente wet niet raadzaam is, met name niet omdat aan de leden van een dergelijke commissie geen stemrecht kan worden gegeven in de aan deelhoudersvergadering en omdat de raad zich in zijn geheel moet kunnen uitspreken over de besluiten met betrekking tot het Turfschip, Gezien de werkwijze van de commissie ad hoe en de gewenste voort zetting daarvan en vooral ook gezien de noodzakelijkheid van het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 796