819
17 AUGUSTUS 1972
strekken zoals wij in dit geval gedaan hebben.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Helaas zijn wij van de informatie
die de wethouder nu verstrekt heeft niet veel wijzer geworden dan wij
werden van de antwoorden die in eerste instantie gegeven werden. Ik
hoop dat ik wat nader op deze zaak in mag gaan.
De wethouder sprak over de toelichting die gegeven zal worden
aan de raad en zijn afdelingen als er milieubelastende vestigingen aan
de orde zijn. Ik heb dat hierbij aan de orde gesteld, juist omdat ik van
mening ben dat dit niet alleen voor deze_zaak moet gelden, maar voor
alle zaken die in de toekomst nog aan dé orde zullen komen. Wij weten
ongeveer welke vestiging milieubelastend zal zijn. Dat geldt niet alleen
voor benzinepompen. De afdeling zou, als zij niet of misschien niet op
de hoogte is van de situatie ter plaatse, op die situatie geattendeerd moeten
worden, Zo'n informatie zou spontaan van de zijde van de voorzitter ver
strekt moeten worden. Dat dit niet gebeurt is een omissie in de afdelings-
vergaderingen.
Voor de vergadering van januari 1971 lag een kaart ter visie waarop
naast de wegen en de te verkopen percelen geen bebouwing was aangegeven.
Op een vraag van mijn kant hoe de benzineverkooppunten zouden komen
te liggen ten opzichte van de reeds aanwezige bebouwing werd door de
voorzitter geantwoord dat de benzineverkooppunten geen hinder zouden
veroorzaken voor de omwonenden. Hoewel kinderen misschien niet tot
"omwonenden" gerekend kunnen worden ben ik van mening dat er bij
het beantwoorden van deze vraag duidelijk gewezen had moeten worden
op de ligging van de speeltuin achter de Nieuwe Kadijk, Toen reeds was
dê situering van het benzinestation van invloed. Het te verleggen fietspad
zou namelijk vlak langs de speeltuin gaan, hetgeen overlast zou bezorgen
door bromfietsen en de ligging van een benzinestation naast een speeltuin
is op zichzelf al vanuit een oogpunt van milieuhygiëne af te keuren, In
dit geval is het benzinestation er zelfs vlak naast.
Bij het tweede besluit in deze zaak - toen een stuk grond moest
worden overgedragen - was wél een kaart voorhanden waarop aangegeven
stond welke werktuigen zouden moeten worden verplaatst. Zoals vermeld
wordt in het antwoord is er over die verplaatsing een. briefwisseling ge
weest tussen de dienst van openbare werken en de dienst van jeugd en
sport. Het verzoek van de dienst van openbare werken bestond uit een
bericht van kennisgeving van de ophanden zijnde verkoop aan Vriens, waarbij
enige speelwerktuigen zouden worden verplaatst. Aan de dienst van jeugd en
sport werd gevraagd om de wensen dienaangaande zo spoedig mogelijk ken
baar te maken.
Ik ben van mening dat een bericht van kennisgeving iets anders is
dan een overleg tussen twee diensten in een situatie waarin de ene dienst
de andere tegemoet zal moeten komen. Ik ben dientengevolge niet van
mening dat er behoorlijk overleg heeft plaatsgevonden. Een bericht van
kennisgeving beschouw ik als zodanig en niet als de vorm van overleg
die wij in deze situatie zo graag gezien zouden hebben.
De VOORZITTER: U bent op de hoogte van de adviezen, begrijp
ik?
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik heb de adviezen mogen inzien.
Uit de lezing van de adviezen is mij gebleken dat de dienst van
jeugd en sport niet, zoals in de beantwoording wordt gesuggereerd, wilde
dat een volleybalveldje opnieuw met gras beplant zou worden, maar dat
veldje wenste uit te rusten met de te verplaatsen werktuigen. Het volley-