821 17 AUGUSTUS 1972 komen tot een dergelijke projectgroep inzake het beleid bij de speel tuinen, want velen zijn van mening dat er op dit gebied tekortgescho ten wordt. Ik hoop dat de wethouder op een en ander zal antwoorden. De heer VAN CAULÏL: Ik wil een splitsing aanbrengen in de vragen. Een deel van de vragen is namelijk van technische aard, dat gaat over het benzineverkooppunt, maar vier van de zes vragen betreffen de onderlinge samenwerking van diensten e„d„ In de afdeling voor open bare werken heb ik mijn mening hierover reeds gezegd. Ik stelde daar in dat hetgeen wij in de raad uitknobbelen op andere plaatsen dient te gebeuren. Als men merkt of meent dat er iemand niet gehoord, iets niet gezegd, iemand ergens niet in gekend of iemand ergens niet mee gediend is, moet men dat niet in de raad brengen. Men moet dan naar de persoon gaan van die diensten, om het uit te praten. Wij zijn er in de raad uren mee bezig en daar protesteer ik tegen. Ik stem overigens graag in met de vragen over het benzinever- kooppunï. Bij andere geiegenheden heb ik het mijne al over benzine pompen gezegd. Ik heb met dit betoogje echter onder de aandacht willen brengen hoe ik over de andere vragen denk. De VOORZITTER: Ik stel u voor zich te beperken tot de zaak. De heer AMERICA: Ik kan weinig toevoegen aan hetgeen me vrouw Van Nes gezegd beeft. Ik kan haar betoog geheel onderschrijven en wil het ondersteunen door dit uit te spreken. Het vragen beantwoorden is blijkbaar een aparte bezigheid. Het college slaagt er altijd goed in nietszeggende antwoorden te ge ven, waardoor het nodig is in het openbaar op een zaak terug te komen. Het blijkt een tijdrovende bezigheid te zijn, maar mijns inziens is het een noodzakelijke. Wethouder Van Dun stelde dat de informatie ter inzage gelegen heeft. Er is echter geen enkele verwijzing geweest naar hetgeen ter inzage lag. Nergens kon men uit opmaken dat het om een speeltuin e, d. ging. Nu er vragen over gesteld worden krijgen wij een heel pakket met in formatie, waaronder tekeningen. Ik zou dat pakket gra'ag toendertijd hebben gehad, cpdat wij in staat waren geweest ons daadwerkelijk te informeren en een werkelijk besluit te nemen. Ik heb nü het gevoel dat wij weer eens "ja" gezegd hebben zonder te weten waarover wij het hebben. Dat doet mij pijn. Meer pijn doet het nog Ik heb het volgende? .:n de wethouder en aan de directeur van jeugd en sport in de afdelingsvergadering na de publicatie gevraagd mij nader te infor meren, De wethouder antwoordde in die vergadering dat hij er niet meer van afwist dan hij in de krant gelezen had en de directeur van jeugd en sport wist er evenmin iets over, terwijl achteraf, toen wij dieper op de zaak in gingen, bleek dat de dienst zelfs advies uitge bracht had. Het antwoord van de wethouder en de directeur spijt mij zeer. Als ik het goed geteld heb is dit in onze zittingsperiode het derde conflict over een benzineverkooppunt. Als de wethouder daarin geen aanleiding ziet het beleid te dien aanzien te herzien, verschil ik met hem van mening. In alle drie de situaties hebben de omwonenden namelijk last van deze benzinepompen. In de Upelaar werd een punt precies onder een hoge flat geplaatst en in de Irënestraat kwam een benzinepomp zomaar tussen de woonhuizen in te staan. Nu wordt er weer een benzineverkooppunt bij een speeltuin geplaatst. Het zou mijns inziens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 821