17 AUGUSTUS 1972 Voortzetting van de beraadslaging over punt 29 van de agenda. Wethouder VAN DUN: Ik zou kunnen volstaan met te zeggen: "Mijnheer van Caulil, u hebt volkomen gelijk." In de afdeling is hier uitgebreid over gesproken. Steeds is het een probleem dat er een verschil is tussen de grondpoolprijs die Breda declareert en de prijs die het rijk wenst te accepteren. Mijns inziens is het verstan dig deze werkwijze voort te zetten, temeer omdat in het verleden ook gebleken is dat er incidenteel successen geboekt kunnen wor den. De heer van Caulil betoogde dat wij risico's kunnen lopen als wij dit voorstel aannemen, zoals duidelijk staat op pagina 3 van bijlage nr. 269. Inderdaad lopen wij het risico dat wij straks bij de raad moeten komen met het voorstel enige bedragen ten laste van het grondbedrijf te brengen. Ook kunnen wij stellen dat wij nu reeds met een gat zitten, zodat er iets met het grondbedrijf gedaan moet worden. Ik ben het met de heer van Caulil eens. De heer van Merkom deel ik mede dat wij een bijna permanent contact met Den Haag hebben ten aanzien van de huidige grondpool en de huidige complexen. Als ik stel dat er incidenteel resultaten bereikt worden moet ik erbij zeggen dat het dan gaat om resultaten op lange termijn ten aanzien van zaken die wij nu realiseren. Ik ge loof dat het de moeite waard is dat contact te continueren. Naar aanleiding van zijn opmerking over de nieuwe grondpool in verband met deze problematiek wil ik de heer van Merkom mede delen dat wij een ambtelijke werkgroep hebben, voorgezeten door de heer Broeders en mijzelf, die zich laat bijstaan door het hoofd van de accountantsdienst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de heer van der Horst, die een expert is op het gebied van de Nederlandse grondprijzen. Wij hopen dat wij in de nieuwe grondpool de controverse tussen de rijksopstelling en de gemeenteopstelling al in het begin weg kunnen nemen. Er wordt op gestudeerd. De heer VAN CAULIL: In het stuk wordt een bedrag van ƒ90.000,-- voor terreinvoorzieningen genoemd, met welk bedrag het rijk niet ak koord gaat. Wat doen wij daarmee? Als wij die voorzieningen aanbrengen komen zij ten laste van de gemeente, omdat het bedrag niet in de subsidiering is opgenomen. Voor die terreinvoorzieningen zou ik een uitzondering willen maken. Wellicht doen wij onnodige dingen die straks op een andere manier gerealiseerd kunnen worden. In de af deling heb ik, ten einde de gang van zaken goed te kunnen bekijken, voorgesteld deze twee projecten apart te houden, te rapporteren bij de oplevering van de gebouwen, om te kunnen beoordelen hoe een en ander opgevangen moet worden als dat nodig mocht zijn. Wethouder VAN DUN: Ik wil voorstellen op deze twee zaken in de afdeling terug te komen. Die terreinvoorzieningen worden niet alleen door het rijk en de gemeente verschillend beoordeeld, ook de bouw verenigingen hebben hun eigen opvatting. Er zijn zoveel tegenstrijdige opvattingen en aanleidingen tot moeilijkheden dat ik graag met de afdeling wil praten. Hetzelfde geldt het apart administreren van deze projecten. Ik wil deze suggestie graag meenemen, hoewel ik niet weet wat voor moeilijkheden dit zal opleveren. Ik ken de opzet van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 846