8 SEPTEMBER 1972
872
wij er rekening mee te houden.
De inhoud van de brochure toont aan dat er iets fundamenteel
mis is in de machtsverhoudingen bij onze produktiemiddelen. In de
brochure wordt voorts aandacht gevraagd voor de coördinatie van de
sociale dienstverlening. In de vergadering van april hebben wij reeds
hierover gesproken en wethouder de Raaff vond het op dat moment
niet noodzakelijk m dezen coördinerend op te treden. Uit de infor
matie blijkt dat een groep uit de sector van deze dienstverlening
regelend gaat optreden. Niet duidelijk is echter geworden wie er
coördineert en op welke wijze de zaak verder geregeld zal wor
den. Is die verantwoordelijkheid aan ons? Onze fractie is van me
ning dat de gemeente hier coördinerend zal moeten optreden. Of
is dat aan anderen toebedeeld' Wij zouden hierover graag nadere
informatie ontvangen.
Wij vragen speciale aandacht voor de concentratie van grote
aantallen AKZO-werknemers in bepaalde wijken van de stad, want
daaraan moet bijzondere zorg besteed worden.
In de AKZO-zaak speelt de totale werkgelegenheidsproblematiek
een belangrijke rol. In de nota van 6 september woidt uitvoerig
aandacht aan dit probleem geschonken. Het valt op dat de situatie
als "niet alarmerend gekenschetst wordt. Het college zit met dit
standpunt op dezelfde golflengte als de directie van het arbeids
bureau. In de werkgelegenheidskant van deze zaak speelt deze di
rectie een bijzondere rol. Zij gaat er van uit dat de werkgelegen
heidssituatie in Breda geen reden tot bezorgdheid geeft.
Als wij het verloop van deze zaak bezien kunnen wij consta
teren dat de directie van het arbeidsbureau ai onmiddellijk na het
bekend worden van de voorgenomen sluiting, dus in april, van haar
optimistisch standpunt blijk geeft. Ook nu, nu de N. K. V. het werk
gelegenheidsprobleem aan de orde heeft gesteld in augustus jl.is
die directie optimistisch. Voor ons is het moeilijk te begrijpen wat
het arbeidsbureau met het volgen van deze politiek voor heeft. Te
kenend voor de opstelling van het arbeidsbureau vinden wij de uit
spraak, gedaan op de aprildag waarop de voorgenomen sluiting be
kend gemaakt werd. Die uitspraak was de volgende- "Het gewes
telijk arbeidsbureau is gematigd optimistisch over de plaatsings
mogelijkheden van ongeveer de helft van het personeel onder de
veertig jaar". Na wat minder optimistische verwachtingen ten aan
zien van het wat oudere personeel besluit het arbeidsbureau zijn
verklaring met de mededeling dat de hoofdinspecteur-directeur van
de arbeidsvoorziening heeft toegezegd speciale maatregelen te zul
len nemen om de pijn in Breda te verzachten. Op 21 april daarop
volgend stelt de directie dat er veel aanbiedingen voor de opvang
van ENKA-personeel zijn ontvangen.
Wij vinden deze informatie met de voorhanden cijfers over de
werkgelegenheid veel te optimistisch. Daarbij bedenken wij ook dat
dit arbeidsbureau, hoewel het gebruikelijk is kritiek te leveren op de
aankondiging dat er eventueel ontslagen zullen vallen, zoals door
ENKA is aangekondigd, op geen enkele wijze kritiek levert op het
voorgenomen ontslag bij de AKZO. Wij betreuren het dat in deze
situatie van die zijde kritiek achterwege gebleven is.
De directie van het arbeidsbureau doet het voorkomen of de
situatie rooskleuriger is dan het N. K.V. naar voren brengt. Als
men echter de cijfers bestudeert blijkt dat de situatie helemaal
niet rooskleurig is. Als het ENKA-bedrijf zijn poorten sluit zal de