8 SEPTEMBER 1972
moet de raad van bestuur doordrongen zijn. Be activiteiten van
het Bisdom, het KIM en het opbouworgaan Breda- Noord zijn in
dit verband te prijzen. Deze zijn erin geslaagd een aantal as
pecten bloot te leggen waarom geen enkel verantwoordelijk be
stuurder, die in dezen beslissingen moet nemen, heen kan.
Wij vertrouwen erop dat de motie die op 13 april unaniem
is aangenomen onverkort van kracht blijft en dat al het mogelijke
zal worden gedaan om die motie ten uitvoei te brengen. Er is
geen enkele aanwijzing om te veronderstellen dat deze zaak geen
of te weinig aandacht van de regering zou krijgen. Ook de con
currentie met Belgiè is in dit verband de laatste tijd herhaalde
lijk genoemd. De regering -- mevrouw Stockmann heeft het
zoëven ai aangesneden -- heeft de tweede fase in de uitkering
der werkgelegenheidsgelden ter beschikking gesteld en het lijkt
mij zinvol in dit stadium eens over de besteding ervan te praten.
De interpretatie van de urgentie zou, gezien tegen de achter
grond van de ENKA-zaak, aanleiding kunnen zijn voor een ge
sprek.
Het zal de raad duidelijk zijn dat wij, gezien de motieven
die wij hierboven naar voren hebben gebracht, geen behoefte
aan de motie van de heer Crul hebben.
De heer VON SCHMID: Na de woorden die de heer Sandberg
heeft gesproken moeten wij even stilstaan bij het feit dat wij
vanavond over deze zaak vergaderen. De gehele raad zal het
erover eens zijn dat er vanavond geen valse hoop gewekt mag
worden. Ik ben er echter van overtuigd dat bij de bij de ENKA-
zaak betrokkenen de behoefte bestaat de mening van de raad te
kennen en dat men graag wil horen wat het stadsbestuur wel en
niet kan doen. Een aebat als dit moet natuurlijk een aanleiding
hebben. De aanleiding is -- hierom heb ik mijn handtekening
onder het verzoek gezet -- dat deze zaak sinds het rapport van de
externe deskundigen in een tussenfase is gekomen. Ik heb er geen
behoefte aan de totstandkoming van deze vergadering te ontrafelen,
dat laat ik liever aan het 'detectivebureau Sandberg' over. Wij
zijn hier vanavond bijeen vanuit de gevoelens van zorg die wij
koesteren.
De zaak is dus een tussenfase ingegaan. De commissie van
externe deskundigen heeft rapport uitgebracht, de centrale onder
nemingsraad heeft een rapport gepubliceerd en vakbonden en anderen
hebben gereageerd. Het is zinvol de balans op te maken en die
balans te gebruiken als uitgangspunt bij het verder redeneren.
Men kan zich afvragen wat wij als raad kunnen doen aan deze
ENKA kwestie. Al kunnen wij nret veel doen- als wij op dit mo
ment, nu alles in beweging is, morele druk uitoefenen zal dat
zeker gewicht in de schaal leggen, al zal dat gewicht minimaal
zijn. Wél moet hetgeen vanavond hier gesteld zal worden on
dubbelzinnig zijn, omdat een eri ander anders de mist in zou
kunnen gaan.
Vanuit de raad moet men onzes inziens, zoals bij de nog steeds
van kracht zijnde motie-Stockmann op 13 april al gebeurd is, op
nieuw aandringen op stappen van de zijde van de regering in het
internationale vlak. Dat kan alleen maar zinvol zijn.
Daarnaast bestaat de zorg dat dergelijke calamiteiten zich
opnieuw zullen voordoen. Vanavond moeten wij erover denken