895
8 SEPTEMBER 1972
De VOORZITTER: Dames en heren» er zou een ontzettende
verwarring kunnen ontstaan indien u niet op de hoogte zou zijn
van de door het college van burgemeester en wethouders voorgestelde
tekstwijziging van de motie. In de allereerste plaats vind ik het
dan ook noodzakelijk dat u exact weet wat de heer van Graafeiland
over de motie verteld heeft en welke wijzigingen door hem zijn
voorgesteld. Heeft iemand daar problemen mee? Het debat over het
voorstel van het college wil ik nog even uitstellen. Ik vind dat u
eerst nauwkeurig op de hoogte moet zijn van de nieuwe tekst. Het
is dus nog met mogelijk om op dit moment van instemming of af
keuring te doen blijken: mijns inziens kan dat in tweede termijn
gebeuren.
De heer AMERICA: Voorzitter» beschikt u niet over een foto-
copieerapparaat?
De VOORZITTER: Ik meen dat dat wel het geval is. U zou de
door het college voorgestelde tekst getypt voor u willen zien?
De heer AMERICA: Voorzitter, ik zit met een brok ongenoegen
tot en met. U laat ons meer dan een uur wachten en dan is het
nog niet mogelijk om gewoon een paar regels op papier te zetten.
De VOORZITTER: Waarvan acte. De vraag is toch opnieuw of
men op de hoogte is van de tekst.
De heer KROON: Het allerbelangrijkste acht ik de wijziging
van punt a. Met dat punt hebben wij als fractievoorzitters wat
moeite. Kunt u die wijziging nog even rustig herhalen'?
De VOORZITTER: Dat is dus de zinsnede die volgt op- gezien de
vorenstaande constatering besluit de gemeenteraad van Breda. Het
woord is aan de heer van Graafeiland.
De heer VAN GRAAFEILAND: Op grond van sociale en menselijke
gevolgen moet een ENKA-sluiting zo enigszins mogelijk worden voor
komen".
De VOORZITTER: Dames en heren» ik vraag opnieuw of er
duidelijkheid ten aanzien van de tekst bestaat.
De heer CRUL: Ik geloof dat het niet zozeer om de tekst gaat.
Ik zou graag wat informatie hebben over het standpunt van het col
lege. Is de tekst zoals die door de raad aan deze kant van de tafel
in zijn geheel onderschreven wordt voor het college onaanvaardbaar
en is dat een unaniem standpunt van het college?
De VOORZITTER: Ten aanzien van het standpunt van het col
lege met betrekking tot de aanvankelijke tekst, een en ander in
relatie tot de mededeling, is nu het woord aan de heer van Graaf
eiland.
De heer VAN GRAAFEILAND: Wij hebben deze motie gelegd
naast de mededeling die het college de raad op 6 september j. 1.
heeft doen toekomen. Wij zijn van mening dat wij in deze zaak