87
17 FEBRUARI 1972
met vuurwerk. Een hoop jongeren laten reeds vele avonden tevoren het
een en ander knallen. Dit bezorgt een hoop angst en schrik bij huisdie
ren, bejaarden, kleine kinderen etc.
1, Welke controle is er op de verkoop van vuurwerk?
2. Hoe wordt er gecontroleerd en opgetreden tegen het voortijdig afste
ken hiervan?
ANTWOORD
ad 1. De politie heeft vanaf 21 december 1971 regelmatig controle
gehouden op het in voorraad hebben en verkopen van vuurwerk
door winkeliers. Er is negen keer verbaliserend opgetreden name
lijk driemaal ter zake van het in voorraad hebben en verkopen
van vuurwerk zonder de daartoe vereiste vergunning van ons college
en in 6 gevallen wegens overtreding van artikel 37 van het regle
ment gevaarlijke stoffen. Dit artikel verbiedt de verkoop van
vuurwerk aan personen beneden de leeftijd van 18 jaar.
aa 2. Ingevolge het bepaalde in artikel 39, le lid, van de algemene
politieverordening voor de gemeente Breda 1959 is het verboden
zonder aannemelijke reden op of aan de weg vuurwerk bij zich
te hebben en/of te gebruiken.
Op grond van dit artikel is opgetreden tegen het afsteken van
vuurwerk meestal door jeugdige personen op de dagen, die aan
de jaarwisseling voorafgingen. Daarbij werd volstaan met het
in beslag nemen van het vuurwerk.
VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 27 december 1971)
De heer VAN BANNING zegt: bij het lezen over de Jan van den
Domstraat dacht ik aanvankelijk, dat in de naam een verkeerde klin
ker was geslopen. Gelukkig is het voor de heer Jan van den Dam nog
niet zover, dat een straat naar hem wordt genoemd. Ik wilde U echter
toch even herinneren aan een toezegging van het college in februari
1969 om in voorkomende gevallen de naamgeving vergezeld te doen
gaan van enige informatie omtrent de gegeven straatnaam.
ANTWOORD
Wij zullen in het vervolg onze kennisgeving inzake de straatnaamgeving
aan de raad en aan de raadsleden vergezeld doen gaan van de nodige
informatie over de gegeven straatnamen.
VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 20 september 1971)
De heer VAN BANNING: Naar aanleiding van de vragen gesteld
in de vergadering van 12 augustus en het daarop onder datum van 23
augustus 1971 ontvangen antwoord met betrekking tot de transactie
van een deel van het N. A.C. -terrein wil ik, mede namens de heren
Brooimans, Van Caulil en Van Overveldt het navolgende opmerken.
Ad vraag 5: Hoewel het college in het antwoord op vraag 2 stelt dat
de gemeente Breda geen zakelijk recht heeft op de bij N,A.C. in ge
bruik zijnde terreinen, blijkt uit de bepalingen overeenkomstig het
raadsbesluit van 21 september 1939 dat aan de verkoop van het terrein
in de Boei meer polder een aantal bindende voorwaarden werd verbonden.